Alento
Blog
De Ontwarring
Commentaar op actuele onderwerpen.
Psychologie van Cartoons:
tweede episode
CvdV
1.0 : Zaterdag 24 mei 2008 19:29
De nieuwe episode
De 'cartoon affaire' van begin 2006 heeft inmiddels in Nederland een volwaardig vervolg gekregen. De onder pseudoniem
'Gregorius Nekschot' publicerende cartoonist werd dinsdag 13 mei jl. door enkele hoge justitie-ambtenaren
en acht man politie met veel vertoon van macht, uit zijn huis gehaald, en ruim een etmaal in het cachot gezet,
'voor verhoor'. Zijn huis werd doorzocht, het interieur van alle kanten gefotografeerd, computer en ander materiaal
meegenomen 'voor nader onderzoek'.
De aanleiding tot deze bombarie was niet een urgent gevaar van een zware crimineel of aanslagen-beramende terrorist,
maar vanwege acht cartoons (pakweg één agent per prent dus). Deze blijken voor het OM reden tot verdenking
van belediging, discriminatie en aanzetten tot haat (resp. wetsartikelen 261 Sr ev., 1408 BW, 266 Sr, 137c Sr; 137e Sr;
137d Sr).
Dit na een klacht van drie jaar geleden bij het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI), door een voortvarende
zich fundamentalistisch uitende polder-imam, die zich op zijn minst sympathiek heeft geuit jegens de islamitische jihad
in de Westerse wereld.
Impressies en nuances
De overeenkomsten met de Deense cartoon-crisis springen in het oog. In beide gevallen gaat de consternatie
om een klein aantal tekeningen. En ook nu is het initiatief tot de protesten van islamitische zijde gekomen.
Maar er zijn ook de nodige verschillen. Het tumult komt nu niet van moslims maar op de eerste plaats
van de overheid zelf - het Openbaar Ministerie, geruggesteund door de minister van Justitie, Ernst Hirsch Ballin.
In de media is er inmiddels al veel gezegd en betoogd over het drieste en buitenproportionele optreden van
het Openbaar Ministerie in deze 'zaak'. Wat gechargeerd gezegd komt het er op neer, dat het anti-terrorisme beleid
wordt toegepast op tekeningen (met bijschriften) die qua boodschap toch grotendeels een anti-terrorisme
strekking hebben. Het OM laadt toch enigszins de verdenking op zich van intimidatie,
over-kill
en ongelijke behandeling, als je het vergelijkt met de aanpak van bijvorbeeld imams met haatdragende preken.
Een ander verschil met de Deense situatie ligt in het oeuvre van de tekenaar, waar nogal een andere stijl uit spreekt.
Er is veel eensgezindheid over het niveau van Nekschot's cartoons, dat weinig enthousiasme oproept, niet zozeer vanwege
het tekentechnische gehalte - zijn karikaturen zijn vaak heel treffend - maar wegens het satirische
en humoristische gehalte, dat zeker in vergelijking met werk van collega's veelal matig is.
Wie door de pagina's op Nekschot's
website surft
komt hier en daar wel aardige grappen tegen, maar het meeste is toch wel erg rechtlijning, voor de hand liggend,
en vooral: eenzijdig. Heel veel herhaling van hetzelfde - wéér wordt er iemand door iemand anders achterwaarts genomen,
wéér wordt een persoon of groep in de meest smerige ontluistering afgebeeld (fysiek en mentaal).
De onderwerpkeuze laat over de politieke oriëntatie van de tekenaar weinig te raden over. De politieke boodschap,
het cynische ongenoegen en de
ad hominem hatelijkheid liggen er wel erg dik en nadrukkelijk bovenop.
Hoewel 'Nekschot' beweert wars te zijn van elke ideologie, behoort hij mijns inziens tot de meest 'ideologische'
cartoonisten, zij het van rechtse signatuur, terwijl veel van zijn collega's naar links neigen.
Deze patronen zijn redelijk objectief vast te stellen, maar de rest is al gauw een kwestie van smaak.
Maar je kunt moeilijk zeggen dat de cartoons heel vaak uitblinken als origineel, intelligent en spitsvondig.
Er is weinig ruimte voor twijfel en dubbelzinnigheid, weinig frivoliteit, brille of sprankeling.
Het geheel krijgt daardoor een monomaan, verbeten en drammerig karakter. De term 'onderbuik' wordt vaak misbruikt
maar is hier toch wel op zijn plaats. Bij de vele gruwelbeelden en karaktermoorden is 'de Gulle Lach',
het motto waaronder Nekschot werkt, niet iets wat bij mij in bulderende salvo's wordt opgeroepen.
Wel op zijn plaats blijft het andere motto, 'Misselijke grappen'.
Zoals gezegd zijn deze observaties in hoge mate subjectief en moeilijk te objectiveren. Bovendien, botheid, platheid
en gebrek aan smaak zijn op zich geen wetsovertredingen (gelukkig).
Het laatste kan pleiten ter verdediging van de tekenaar, maar het is louter gebaseerd op globale subjectieve indrukken
van het werk, dat op dit moment in een aantal publicaties zichtbaar is. Het zegt helemaal niets over de acht tekeningen
die in concreto door het OM worden 'gewraakt'. Deze zijn juist direct na de actie van het OM op haar verzoek
(of krachtig aandringen) van de site gehaald. Het is theoretisch mogelijk dat deze pas wèrkelijk
van rabiaat gehalte zijn.
Inmiddels zijn de acht cartoons alweer in andere publicaties opgedoken, onder meer in
HP/de Tijd van 23 mei jl..
Volgens adjunct-hoofdredacteur Thieu Vaessen heeft dit als reden "Wij willen mensen zelf laten oordelen
of zij de cartoons te ver vinden gaan".
Onderaan deze pagina zijn
een drietal van deze cartoons afgebeeld
met een korte analyse van hun (mogelijke) betekenis.
Hoe dan ook, het recht op vrije meningsuiting is van vitaal belang voor een democratische rechtstaat,
en voor het behoud van andere mensenrechten. Je moet dan met goede argumenten komen als je dit wilt beknotten.
Toch is dat laatste in sommige nodig omdat meningsuiting, of breder het verspreiden van informatie,
net zoals alle andere vrijheden misbruikt kan worden, waardoor belangrijke andere rechten kunnen worden geschonden.
Vaak genoeg is dit in de geschiedenis gebeurd door machtsbeluste figuren,
die sluw hun democratische rechten en vrijheden uitbuitten om de macht te grijpen en vervolgens de vloer aan te vegen
met allerlei mensenrechten (bijvoorbeeld Hitler in Duitsland in 1933, Milosevic in (voormalig) Joegoslavië in 1987,
enzovoorts).
Maar ook minder grootschalig komt in het maatschappelijk leven dubieus gebruik van vrije meningsuiting voor.
Om maar wat te noemen: valse voorlichting en desinformatie, misleiding en bedrog, oplichting en fraude, laster en smaad,
chantage, (verbale) bedreiging en intimidatie. Ik denk ook aan andere verbale vormen van manipulatie, zoals
indoctrinatie en propaganda, demagogie en hersenspoeling. En natuurlijk racisme, discriminatie, zaaien van haat
en voeren van hetze, en oproepen tot misdaad of geweld. Het is redelijk en terecht dat hiervoor de nodige
wetsartikelen zijn.
De vraag is natuurlijk of zulke kwalijke praktijken ook door middel van
cartoons kunnen worden bedreven,
en vooral: of dat wel aantoonbaar is.
Nu zijn er op de site van Nekschot naast het tekenwerk ook allerlei
verbale bijschriften, commentaren, kreten en
korte stukjes (waarvan ook andere auteurs worden vermeld). De strekking hiervan is nogal expliciet, met de heftige toon,
extreme versimpelingen en banale kreten als bekend van de massa's stijlloze zombie-uitingen op het web.
Alles en iedereen die enigszins links, allochtoon, moslim, pro-milieu of pro-dierenwelzijn is wordt wel heel rigoreus
weggezet als diep krankzinnig of kwaadaardig (of beide).
Kortom, het is niet heel vreemd dat de publicaties van Nekschot aan de wet worden getoetst. Maar dat had gewoon gekund
via een keurige dagvaarding en vervolgens een rustige zitting.
{N.b.
Een andere benadering zou zijn om een statistisch onderzoek te doen naar de globale oriëntatie van Nekschot's werk.
Bijvoorbeeld, te kijken welke proportie van de tekeningen of teksten op zijn website een ongunstig beeld geeft van,
om maar wat te noemen, links gespuis, niet-blanke allochtonen, moslims, .. Best mogelijk dat daar een bepaalde
disbalans, een tendentie uit naar voren komt.
Maar ook dat biedt weinig soelaas. Want stel we vinden dat 80 procent van de tekeningen en teksten
negatief is over moslims. De conclusie kan dan enkel zijn dat de tekenaar in het maatschappelijk debat
een nogal geprofileerde positie inneemt ten aanzien van dit onderwerp. Wat betreft de 'ernst' van de tekeningen
zal het algemene beeld - of het gemiddelde - altijd matiger zijn dan de specifieke gevallen
waar iemand over geklaagd heeft. }
Hoofdlijnen van low-level cartoon-analyse
Aan de vele commentaren en analyses zou ik ook nu weer iets willen toevoegen vanuit logische en (taal)psychologische
invalshoek. Temeer omdat in deze affaire vanwege de bombastische aanpak door justitie - en regering -
een lijn wordt doorgetrokken en versterkt, die al met de Deense cartoons door wereldleiders was ingezet. Hierbij zal ik
de hoofdpunten uit mijn analyse van vorig jaar herhalen die meer algemeen voor deze en vergelijkbare gevallen
van toepassing zijn.
Ruim twee jaar geleden schreef ik dat de hele consternatie over de Deense cartoons voortkwam uit het lukraak toekennen
van de meest zwaarmoedige interpretaties aan enkele lichtvoetige tekeningen. Dit terwijl deze prentjes
op speelse en koddige wijze de aandacht vestigen op hier en daar absurde kanten van sommige overbekende praktijken
van extremistische moslims - die pas echt verontwaardiging verdienen.
De strekking van deze schetsjes is globaal genomen vrij duidelijk, en kunnen we min of meer omschrijven als: '
Er zijn bepaalde ideeën en gedragingen die typisch onder sommige (groepen) moslims voorkomen, en die welbeschouwd toch
tamelijk bizar zijn'. Dit is natuurlijk ook maar één lezing, zeker niet 'de' betekenis of per se
de 'beste' interpretatie. Wel algemeen herkenbaar en
to-the-point.
In ieder geval is het niet zo dat met de Deense cartoons duidelijk iets beweerd werd over denken en doen van
alle
moslims waar en wanneer ook. (In logische termen: er is geen sprake van ongewettigde generalisatie via '
quantor upgrading' naar een universele, categorische bewering).
Een
no-nonsense,
low-level lezing voor deze cartoons werd echter overstemd
door het uitzinnige tumult dat volgde. Een veelheid aan buitenissige betekenissen en magische werkingen
werd aan dit dozijn tekeningetjes toegeschreven. Ze werden aangemerkt als 'respectloos', 'beledigend', 'kwetsend',
'grievend' 'krenkend', 'vernederend', 'discriminerend', 'provocerend', 'demoniserend', 'blasfemisch', ..
Geklaagd werd dat ze de profeet, de hele Islam en alle moslims ter wereld 'associëren' of zelfs 'vereenzelvigen'
met terrorisme. Ze werden bestempeld als anti-religieus, van bijna diabolische en satanische soort.
Deze arbitraire en extreme interpretaties werden bizar genoeg door velen in het Westen klakkeloos overgenomen:
talrijke wetenschappers en intellectuelen, en zelfs politici en wereldleiders. Dit had tot gevolg
dat deze en soortgelijke schetsjes op het podium van de wereldmedia 'officieel' werden gedefinieerd en bestempeld
in deze groteske, in wezen bijgelovige betekenissen. Het magisch denken werd 'van hogerhand' als het ware,
bevestigd, geïnstitutionaliseerd, 'versteend'.
"
Zo worden de cartoons naar goeddunken bestempeld en getaboeïseerd, om te pleiten voor censuur en taboeïsering.
Dit komt neer op de eis van het absolute alleenrecht tot toekennen van betekenis: het toeëigenen, monopoliseren,
annexeren van de interpretatieruimte."
"
Daardoor verliest de humor aan ruimte en vrijheid. Dat is niet alleen verlies voor de 'cultuur van de humor',
maar meer nog, voor de vrijheid van interpretatie, en daarmee de vrijheid van denken.
Het is natuurlijk niet uitgesloten dat we het verloren terrein weer terugkrijgen. Ik vraag me wel af hoe.
Misschien door dialoog, wellicht door 'grap-uitleg'. Eventueel via humor .. maar kan dat nog?"
Maken we na die twee jaar de balans op dan lijkt het er niet beter op geworden. Als we ons tot Nederland beperken:
een reeks bizarre en hysterische taferelen speelde zich weer af. Rond de veiligheid van Ayaan Hirsi Ali alias Magan
(versus Balkenende c.s.), het ex-moslim initiatief van Ehsan Jami (versus Wouter Bos e.a.) het fotowerk van Sooreh Heera
(versus Wim van Krimpen e.a.), het filmpje Fitna van Geert Wilders (versus Doekle Terpstra, Harry de Winter,
Mohammed Rabbae, Tariq Ramadan, en verder half Nederland) en zo verder. Steeds weer ontstaat een hysterische kakofonie
van dwarrel-meningen, pseudo-argumenten en kronkel-redeneringen. En steeds komen we daarin weer dezelfde,
structurele en systematische denkfouten tegen met betrekking tot verschijnselen en kwesties op het snijvlak
van psychologie, taal en logica.
Hieronder in het kort de meest elementaire en eenvoudige principes, die keer op keer in media en politiek
over het hoofd worden gezien.
(•)
Religie en 'het geloof' (welke ook) zijn gelijk aan elk geloof - en elk ongeloof.
Gedachten zijn vrij. Dus ook geloven. Maar ook niet-geloven, half-geloven, twijfelen, enz..
De meeste religies, geloofsovertuigingen of levensovertuigingen beroepen zich op bepaalde kernbegrippen
zoals goden, hiernamaals, heiligen, profeten, enz., waarvan de objecten niet aantoonbaar zijn,
empirisch dan wel logisch. Bovendien bevat zo'n geloofssysteem vrijwel altijd massa's beweringen en dogma's,
geboden en verboden, die niet eenduidig interpretabel zijn, vaak onlogisch of onhaalbaar, waarvan
de meest uiteenlopende lezingen rondzingen, conflicten worden uitgevochten, stromingen en richtingen zich afsplitsen,
enzovoorts.
Vanwege dit soort factoren zijn logische waarden zoals waarheid, vervulbaarheid en geldigheid van een geloofssysteem
meestal niet of nauwelijks beslisbaar.
Het is al met al ondoenlijk om geloofssystemen, puur op grond van hun 'gelovige' inhoud, te rangschikken naar
rato van hun waarde, of iets dergelijks. Er is dus geen verschil te maken in 'essentiële' waarde
tussen religies of geloven, laat staan in 'superioriteit'. Dat blijft uiteindelijk een kwestie van persoonlijke smaak
en voorkeur.
Als er al een criterium is dat er toe doet, dan is dat hoogstens hoe nuttig of schadelijk deze systemen zijn
voor het functioneren van personen en groepen. Dit niet vanwege hun 'letterlijke' inhoud,
maar hun klaarblijkelijke 'werking' op de gelovigen en hun gedrag jegens andersgelovigen. Als aanhangers van geloof X
onevenredig vaak betrokken zijn in, om maar wat te noemen, vrouwenmishandeling, dan kan dat iets zeggen
over de werking van X in de versie van dat moment, op die plaats en in die cultuur. (Deze werking
is in principe empirisch meetbaar maar wel zeer lastig wegens de beperkte betrouwbaarheid
van historische en contemporaine bronnen).
Alles bij elkaar is het zeker niet 'beter' of zinvoller om iets te geloven dat niet waarneembaar is, dan om
iets níet te geloven dat niet waarneembaar is, of alleen te geloven wat wèl waarneembaar is,
of niet te weten wat te geloven. Maar ook dat is niet een kwestie van intrinsieke waarde
maar van nut en functionaliteit.
Er is in ieder geval geen enkele reden om een wereldbeeld dat atheïstisch is, agnostisch, skeptisch of nihilistisch,
bij voorbaat systematisch achter te stellen bij overtuigingen die kennelijk 'officieel' c.q. historisch bij een (grote)
religie, kerk of een geloofsgemeenschap horen. (Het omgekeerde ook niet natuurlijk).
Dit is ook een argument voor een strikte scheiding tussen kerk en staat.
(·) Er hoort volledige vrijheid van geloof te zijn, maar ook van ongeloof.
(·) Dit vraagt om volledige rechtsgelijkheid voor alle (on)geloven, ongeacht de naam of de inhoud
van de bijbehorende overtuigingen.
(·) Er horen in de wet dus ook geen aparte regels voor religie en geloof,
tegen 'godslastering' en dergelijke.
(·) Iedereen mag zijn (on)geloof vrijuit verkondigen en beoefenen - maar dit zonder hinder, beperking of schade
aan rechten, vrijheden en gerede belangen van anderen, zonder onredelijke geboden of verboden voor anderen te bepleiten
of aan anderen op te leggen, en zonder (andere) overtredingen van de wet of gevaar voor democratie en de rechtsstaat.
(•)
Afbeelden mag (ook van een fantoom).
Meestal wordt het in de meest benepen geloofssystemen nog wel toegestaan dan mensen hun 'aardse' ogen, oren
en andere zintuigen gebruiken. Dan kan er ook geen bezwaar tegen zijn als iemand datgene wat hij denkt waar te nemen,
probeert af te beelden. Daarbij zal hij of zij een interne voorstelling, een subjectieve perceptie,
via motoriek van armen en handen (of andere lichaamsdelen) neerleggen in een uitingsvorm: tekening, beeld,
lied of muziekstuk, vertelling, toneelspel, enz..
Het is duidelijk te zien dat deze uiting in vorm en kwaliteit primair afhankelijk is van degene die haar voortbrengt:
diens persoonlijke vermogens om accuraat waar te nemen en adequaat - of althans interessant - weer te geven.
Het startpunt van gefabriceerde afbeeldingen ligt dus niet in externe objecten maar in mentale voorstellingen
c.q. gedachten, en vervolgens interne keuzes in het manoeuvreren met zintuigen, spieren en ledematen. Deze
kan men moeilijk verbieden. Immers ze zijn (vooralsnog) niet van buitenaf controleerbaar, dus het heeft geen zin.
Het verbieden van zelfgecreëerde afbeeldingen impliceert bovendien dat men tegelijk beweert dat die afbeeldingen
iets objectiefs hebben, althans meer dan subjectiefs, en daarmee bevestigt men juist wat men wil verbieden.
(·) Het is al met al onzinnig om te verbieden dat iemand zijn zienswijze, gedachten en denkbeelden
probeert af te beelden, bijvoorbeeld op een tekening.
(·) Dit geldt ook als iemand denkt een idee te hebben van een fictieve, mythische of legendarische entiteit,
zeg een god, geest, engel, duivel of profeet.
(•)
Betekenisgeving staat vrij.
Als we vervolgens zo'n afbeelding tegenkomen dan is het mogelijk dat wij deze waarnemen,
en er ook weer een mentale voorstelling van vormen. Vervolgens hebben we in principe oneindig veel keuzes
voor wat we denken of hopen te herkennen in die afbeelding: d.w.z. welke betekenis, waarde, functie en wat dies meer zij
we eraan willen toekennen. Dit staat ons geheel vrij, al is het de grootste onzin of het meest realistische inzicht
waartoe we in staat zijn.
Natuurlijk hebben we in taal en tekensystemen
regels over welke tekens verbonden worden met welke betekenissen,
en vice versa. Dit zijn echter geen wetten of instructies maar
spelregels die we hebben geleerd
omwille van de communicatie. Wie zich niet aan deze conventionele teken-betekenis regels houdt wordt snel onverstaanbaar
en onbegrijpelijk voor anderen.
Dit laat zien dat deze regels wel degelijk een bepaalde voorspellende waarde hebben, dus algemene geldingskracht,
binnen een taalgemeenschap. Maar het betekent niet dat deze regels wezenlijk anders zijn dan lukrake afspraken
en toevallige gewoonten. Ieder mag met zulke regels experimenteren, en er desgewenst een rommeltje van maken.
(·) Zo kan iedereen elke betekenis toekennen aan een tekening die men wil.
(·) En mag dat logischerwijs ook.
(·) Het omgekeerde is dan ook waar: het is onzinnig om te proberen aan iemand dwingend een specifieke betekenis
bij een bepaald ding - zoals een tekening - op te leggen.
(•)
Dingen hebben geen vaste betekenis.
Het volgende punt is nog wat essentiëler. Het is in de grond onmogelijk om voor een bepaald ding,
voorwerp of verschijnsel een specifieke betekenis te willen achterhalen of determineren. Laat staan zoiets te willen
documenteren of (letterlijk) 'vastleggen'.
Sterker, het is principieel niet hard te maken dat dingen 'van zichzelf',
An Sich, een 'eigen'
structuur of betekenis hebben.
a.
Hypothetische structuur
We kunnen van géén structuur die wij kennen of vermoeden ooit sluitend bewijzen dat deze werkelijk op exact
dezelfde wijze in de 'buitenwereld' aanwezig is, als wij denken. Alle structuur die wij kennen blijft dan ook puur
hypothetisch.
"Man's truth is never absolute because the basis of fact is hypothesis" (Ch.S. Peirce, Writings vol.I, p.7).
b. Onvermijdelijke betekenis
Sterker nog, alle structuur die wij in de wereld ontwaren, is daar door ons zelf tevoren (grotendeels onbewust) aan
toegekend, door middel van neurofysiologische, intrapsychische of mentale processen zoals constructie,
perceptie en projectie. Zo'n structuur is dus in feite altijd een artefact.
Dit betekent dat elke relevantie van een afbeelding zoals een cartoon, elke betekenis, inhoud of waarde ervan
- ook als die als 'humor', als 'controversieel' of als 'probleem' wordt ervaren - begint bij de eerste stap:
interpretatie.
Een cartoon kan dan ook niet op zichzelf beledigend o.i.d. 'zijn' (voor iemand). Het kan alleen als zodanig
door iemand worden ervaren. D.w.z. niet beledigend 'voor' iemand, wel 'volgens' iemand. Men kan
iets persoonlijk opvatten, of niet. Maar dit geldt voor vrijwel elke afbeelding of uiting.
Het verschijnsel cartoon oftewel 'spotprent' is zo oud als de beeldende kunst, en heeft zeker in Nederland
een lange traditie. Zoals het woord zegt heeft de cartoon het doel te spotten. Een typisch middel daarbij
is de overdrijving, oftewel de karikatuur. Vertekening en generalisatie zijn dan te verwachten.
Elke uiting van communicatie kan in het kader van een bepaald
genre worden begrepen: zoals humor,
ironie en satire, parodie en persiflage. Deze vormen juist een uitdaging om zich niet beledigd te voelen -
beter nog, een uitnodiging om te lachen. Maar de grap hoeft niet altijd te geslaagd te zijn.
(·) Het begrip 'beledigend zijn' voor iemand, is in het algemeen niet of nauwelijks betekenisbeslisbaar.
(·) Een tekening of cartoon is in het algemeen, als communicatieve uiting, maar in heel beperkte mate
betekenisbeslisbaar.
(·) Van vrijwel alle dingen is het 'beledigende karakter', onder een specifieke interpretatie, bijna onbeperkt
(waarheids)vervulbaar.
(·) Het beoordelen of 'vaststellen' dat een tekening 'beledigend' zou zijn, voor iemand, is typisch een probleem
dat niet bijster (waarheids)beslisbaar is.
(·) Het bovenstaande geldt minder als de tekening vergezeld gaat van titels, bijschriften of 'tekstballonnen'
die de tekening vergezellen. De vraag is dan of de tekst hiervan letterlijk kan worden gelezen, bijvoorbeeld
(a) als uitspraken die de maker met die uitdrukkelijke strekking wil uitdragen, of
(b) als uitspraken die de maker de geportretteerde in de mond wil leggen.
Het eerste kan bijvoorbeeld rechtstreeks beledigend, discriminerend of lasterlijk zijn, het tweede kan bijvoorbeeld
indirect lasterlijk zijn, en daarmee haat bevorderen.
(•)
Veel etiketteringen hebben geen beslisbare betekenis.
Uiteraard is er een verschil in toetsbaarheid tussen engere, specifieke of concrete betekenissen
en ruimere, algemene of abstracte betekenissen. Meer specifieke interpretaties, die dichter blijven
bij de zintuiglijke vorm en de herkenbare opbouw van een verschijnsel, zijn in het algemeen betrouwbaarder
vast te stellen en te toetsen. Omgekeerd zijn algemene interpretaties lastiger te beslissen. Bijvoorbeeld,
het is gemakkelijker te weten wat ik met 'stoel' bedoel (en wat niet), dan met 'goede smaak'.
Het verschil in betekenis-beslisbaarheid speelt bij uitstek in religieuze en etnische kwesties.
Termen en begrippen zijn daar immers veelal vaag, abstract, moreel beladen, gebaseerd op mythen
of (schijnbaar) ingegeven door niet-verifieerbare entiteiten en domeinen.
Zo horen we over sommige cartoons dat ze 'respectloos' zijn, schadelijk voor 'waardigheid' van gelovigen, enzovoorts.
Dat zijn nogal vergaande waarde-oordelen.
Veelomvattende ethische waarden zoals 'respect', 'waardigheid' en 'integriteit' zijn zeker positieve gedragswijzen
die mooi zijn als streefdoelen. Maar ze zijn wel lastig om algemeen in te voeren als (morele)
richtlijnen voor gedrag, om legio redenen:
(1) iedereen heeft er een andere verwachting bij, (2) ze zijn ook sterk cultuurgebonden,
(3) het is heel moeilijk om de betekenis precies af te spreken: ze blijven wollig, plooibaar en rekbaar,
en hun definities blijven lukraak, (4) je weet nooit tevoren of je zult voldoen aan de verwachting van anderen,
(5) we maken nu eenmaal fouten en kunnen onverhoeds op iemands tenen trappen.
Deze complicaties spelen uiteraard in veelvoud in een multi-culturele samenleving, met uiteenlopende sociale en morele
codes en spelregels van bevolkingsgroepen. Het wordt dan vrijwel ondoenlijk om zulke veelomvattende abstracte begrippen
en waarde-oordelen als algemene criteria voor gedrag te gaan hanteren.
Veel belangrijker en universeler is dat concrete rechten en vitale belangen van mensen
niet onrechtmatig geschaad worden. Je kunt allerlei relativeringen voor het universalisme
van de mensenrechten aanvoeren, maar weinigen vinden het prima dat ze zelf bijvoorbeeld
zomaar gemarteld of vermoord worden.
Voor die algemene rechten en belangen hebben we - goddank - het systeem van de rechtsorde,
met al zijn structuren en instituties (die zeker ook niet altijd perfect werken maar dat is een ander verhaal).
Bijvoorbeeld, loze beschuldigingen c.q. laster, oproepen tot geweld en dergelijke zijn prima eenduidig te toetsen
(mits de rechter ook om 'letterlijk' bewijs vraagt en niet zoals vaak gebeurt zelf Ins Blau hinein
aan gissen en gedachten-lezen gaat doen).
(•)
Er is geen oorzaak-gevolg van dingen naar reacties.
Dode voorwerpen hebben geen macht, zeker niet als er geen actieve, enigszins krachtige fysische inwerking plaatsvindt.
Vreemd is dan ook dat men hoort klagen over het 'krenkende' en 'kwetsende' karakter van tekeningen.
Er wordt volop gewezen op 'gevoeligheden', 'gevoelige kwesties' die geraakt of geschaad zijn. Cartoons worden hierbij
als - letterlijk - grof geschut gezien, wapens als het ware, die heel wat aanrichten. Ze worden gekenschetst
als een 'aanval' op waarden, cultuur en identiteit van moslims, als 'spugen op moslims', 'vorm van geweld',
'terroristisch', 'gevaarlijk en verwoestend', en ga zo maar door.
Sommige tekeningen schijnen zelfs de macht te hebben om - na de nodige 'kwetsende' effecten - bij de 'slachtoffers'
allerlei heftige handelingen en gedragingen teweeg te brengen. Ze zijn, begrijpen we,
'provocerend' (veroorzaken tegenreacties), zijn 'opruiend' (zetten aan tot wangedrag of misdrijf),
'zaaien haat' (veroorzaken vijandigheid), zijn 'terroristisch' (veroorzaken angst door wreedheden). Let wel,
deze 'effecten' vinden meestal op magische wijze op grote afstand plaats,
telekinetisch als het ware.
Kortom: externe gebeurtenissen van tamelijk kleinschalige omvang, kortstondige duur en beperkte reikwijdte,
krijgen de status van oorzakelijke (causale) factor, en wordt een enorme, draconische invloed toegedicht
op gemoedstoestand en psychische gezondheid van de betrokkenen.
Dit is natuurlijk onzin. Zonder directe fysieke invloed kunnen mensen hoogstens
indirect, via communicatie,
iets (bij)sturen aan de bewuste of onbewuste reactiepatronen van een ander. Dit kan bijvoorbeeld door het bieden
van informatie, aanwijzingen, of bevelen. Maar zonder verdere, directe macht van de zender blijft het aan de ontvanger
om het 'aanbod' al dan niet op te pakken, en te bepalen op welke manier. De sleutel tot directe sturing
van iemands eigen functioneren blijft liggen binnen de grenzen van diens persoonlijke verantwoordelijkheid.
(·) De 'werking' van cartoons staat of valt uiteraard, net als hun waarde, bij de betekenis
die de lezers of kijkers er aan geven - of die via sommige imams en ayatollah's aan volgelingen wordt verkondigd.
De 'kracht' van de cartoon wordt natuurlijk geheel bepaald door de waarnemer, de uitlegger, en bovenal degene die (in)
de uitleg gelooft. De macht van de grap, de cartoon, de belediging, is dan ook primair afhankelijk
van de actieve inbreng van wie hem consumeert.
(·) Dit betekent dat degene die van een tekening een sterk effect ondervindt,
de oorzaak bij zichzelf zal moeten zoeken, met name bij eigen keuzes en overtuigingen. Eigen gedachten en reacties
zijn voor eigen verantwoordelijkheid, althans voor volwassenen met een gezond zenuwstelsel.
(•)
Cartoons hebben geen bewijsbare opzet of bedoeling.
Is eenmaal de nodige opwinding en verontwaardiging in stelling gebracht, dan ontlokt dit bij
talrijke politici en publieke figuren al gauw volop betuigingen van leedwezen en medelij voor de 'getroffenen'.
Wat opvalt dat alle gebruikelijke, koele nuchterheid en zakelijkheid, realisme en relativering,
plotseling verdwenen zijn.
Typisch is dat vervolgens de makers van de tekeningen, voor de groteske 'effecten' verantwoordelijk worden gesteld
(en ieder die hen steunt of althans niet openlijk afkeurt).
Vaak wordt in één moeite door plompverloren gesteld dat de makers en verspreiders van de tekeningen
tevoren de welbewuste opzet en bedoeling hadden om al die effecten te 'veroorzaken', Of anders hadden ze moeten weten
dat hun creaties op deze manieren zouden 'werken'.
Ineens zijn massa's mensen dus kennelijk begiftigd met magische vermogens van gedachten-lezen en telepathie.
De functie van deze pretenties lijkt duidelijk: door aan de makers de magische macht en verantwoordelijkheid
voor de 'vreselijke' effecten - de krenkingen van god en gelovigen - toe te schrijven, en bovendien 'boze opzet'
om deze teweeg te brengen, worden zij als intens kwaadaardig weggezet. Vervolgens mogen zij gestraft
worden met mishandeling of moord, met permissie van de Heilige Boeken. De macht van 'het geloof' wordt veiliggesteld,
bekrachtigd en zelfs uitgebreid.
Dit alles is natuurlijk van begin tot einde een aaneenschakeling van onzinnige ideeën. Ernstig is dat
talrijke Westerse regeringsleiders en opinieleiders hierin meegaan. Daarmee hebben zij een klimaat helpen creëren waarin
schrijvers en tekenaars, colimnisten en journalisten, filmers, fotografen, cabaretiers, clowns en komieken,
en alle anderen die zich uiten hun leven niet zeker zijn, althans wanneer ze gebruik maken van hun vrijheid
van artistieke of persoonlijke expressie.
Zulke vergaande consequenties verdienen het meegewogen te worden in de beoordeling van tekeningen en andere uitingen
op hun vermeende gevaarlijke strekking of kwalijke gehalte.
Voorbeelden van cartoon-analyses
Hieronder drie van de acht 'gevaarlijke' cartoons, met commentaar over hun mogelijk laakbare of strafbare strekking.
|
Volgens Aernout Nieuwenhuis, universitair hoofddocent staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, kan de tekening
van 'Ali op de poef' (links) tot een veroordeling leiden. 'Een rechter kan die tekening uitleggen als grievend'. (
de Volkskrant, 21 mei 2008, p.4)
Maar wat wordt met de prent uitgebeeld? Bijvoorbeeld iets als 'Er zijn allochtonen die niet in actie komen
- lees: aan het werk gaan - terwijl ze al 30 jaar profiteren van uitkeringen en subsidies, waarbij ze zich beroepen op
de Koran'.
Dit moet wel een karikatuur zijn, weliswaar is er de laatste decennia veel overheidsgeld naar allochtonen gegaan,
maar ook naar autochtonen, en bovendien hebben velen hard gewerkt en belasting betaald, en weinigen in 30 jaar
niets gedaan (en niet alleen allochtonen).
Het is wel bekend dat Islamitische opvattingen bij sommige groepen weinig enthousiast stemmen
om aan de Nederlandse samenleving mee te doen. Dat kun je signaleren. En dat kan iemand grievend vinden.
Maar ligt dat aan de afbeelding?
Er is verder niets in de tekening dat de schaal aangeeft van dit verschijnsel: incidenteel c.q. individueel,
of massaal c.q. collectief. Je kunt zeggen dat de suggestie voor dat laatste er wel is. Dat kan een indruk zijn,
of een mening, die je altijd wel kunt hebben. Maar het is niet noodzakelijk een eigenschap van de tekening
(of de maker).
|
|
|
Henny Sackers, universitair hoofddocent straf- en strafprocesrecht aan de Radboud Universiteit in Nijmegen,
vindt de tekening over progressieve Nederlanders 'juridisch op het randje'.
'Die zet een hele groep, de tweede generatie, weg als crimineel. Dat kan een rechter bestempelen als discriminerend'. (
de Volkskrant, 21 mei 2008, p.4)
Wat meer kunnen we de strekking van deze tekening lezen als: 'Er zijn jonge allochtonen die overvallen plegen.
En er zijn 'progressieve' Nederlanders die deze criminaliteit bagatelliseren. Dit omdat ze kennelijk verwachten
dat het na meer (dan twee) generaties beter zal gaan'. Dit zijn een aantal gegevens die feitelijk voorkomen.
Ze kunnen dan ook vrijelijk worden afgebeeld.
De vraag is weer, op welke schaal geeft de tekening deze gegevens weer?
Niets wijst op een 'opschaling' naar een totale groep van allochtonen. De bedoelde 'progressieven' wijzen de daders aan
als van de tweede generatie. Maar (a) zij spreken duidelijk níet voor de tekenaar, en (b) het omgekeerde wordt absoluut
niet gezegd: dat de hele 'tweede generatie' bestaat uit criminele daders! Deze groep wordt hier dus niet
gediscrimineerd.
Het bijschrift noemt wel 'progressieven' alsof dit de hele groep betreft. Maar wordt ieder van die groep overvallen?
Iedereen weet dat dat onzin is. Maar stel van wel, zou het dan discriminatie zijn dit te uiten? Absurd natuurlijk.
Zo te zien is hier geen sprake van discriminatie.
|
|
|
Bij de tekening van het slavernijmonument ontwaart Nieuwenhuis een zelfde soort dubbelzinnigheid:
'Zet je hier een hele groep mensen weg als profiteurs of stel je dat de Antillen een last zijn
voor de Nederlandse regering? Dat eerste kan discriminatie zijn. Dat laatste is ook uitgesproken door politici,
dus onderwerp van debat.' (de Volkskrant, 21 mei 2008, p.4)
Het idee is dat uitingen die onderdeel zijn van een maatschappelijk debat, een grotere vrijheid van expressie
mogen hebben. Dat kan hier het geval zijn, maar het doet uiteraard niets af van de eerste mogelijke interpretatie.
De tekening verwijst met het bijschrift duidelijk naar 'de' blanke autochtone belastingbetaler: een totale categorie.
Deze wordt als gedupeerde afgebeeld. Dit beeld is eenzijdig en misleidend, want er zijn ook niet-blanke
en allochtone Nederlanders die via belastingen aan dezelfde dingen. meebetalen. De weglating wijst dus hoogstens op
positieve discriminatie.
|
|
Daarnaast wordt iets gecommuniceerd als: 'Voor elk van de genoemde belastingbetalers zijn er Antillianen die door hem
financieel worden onderhouden'. Een simplistisch beeld, maar niet geheel bezijden de realiteit. Wat níet ondubbelzinnig
wordt uitgedragen is dat alle Antillianen op deze wijze worden onderhouden. En in de realiteit is dat ook
niet het geval.
Opmerkelijk is wel dat de drager er erg sjofel uit ziet, alsof hij veel tekort komt, geketend bovendien.
Dat introduceert een onfrisse vertekening, de Nederlandse belastingbetaler is vaak in behoorlijke welstand.
Tegelijk oogt degene die hij draagt bijna nog sjofeler, ook nog eens afgebeeld als baby. Terwijl er zoals bekend
talrijke welgestelde dames en heren zijn, blank en gekleurd, (en volwassen) die royaal profiteren van de geldstromen
naar de Antillen. Een vertekening dus, die riekt naar belastering van een (donker) deel
van de Antilliaanse bevolkingsgroep, wat je nogal misselijk kunt noemen.
Beledigend? Nou ja, voor wie wil. Maar een onmiskenbaar pleidooi voor rechtsongelijkheid of discriminatie ..
toch niet zo. Nekschot doet duidelijk weer een poging om wat hij als misstand ziet, aan de kaak te stellen.
Het is alleen weer van dik hout zaagt men planken.
|
Heldere waarneming en geldige logica
Het blijkt dus nogal een complexe opgave om de afzonderlijke cartoons - zoals die van 'Nekschot' - te beoordelen op hun
betekenis en strekking. De bovenstaande voorbeeld-analyses zijn zeker niet 'sluitend' of perfect,
maar wel al aardig gefundeerd op empirische waarneming en accurate logica.
Het geeft te denken dat sommige Nederlandse rechtswetenschappers kennelijk slordig waarnemen
en logisch onhoudbare conclusies trekken (zie boven). Zij gaan grandioos voorbij aan cruciale onderscheidingen
(zoals empirische waarneming en voorbarige
projectie, existentiële en universele kwantificatie).
Terwijl zoals bekend ook rechters in Nederland niet in alle gevallen uitblinken in accuratesse en logica.
Bovendien zijn er in de rechtsspraak allerlei andere beperkingen. Bij de derde cartoon zou een rechter
zich in zijn oordeel bijvoorbeeld kunnen baseren op de mate van corruptie op de Antillen
en het aandeel van rijk en arm daarin. De informatie daarover is moeilijk hard te maken, en zo ja,
dan zou het politiek te gevoelig liggen.
Niettemin lijkt het mij van groot belang dat de oordeelsvorming over cartoons en andere uitingen het stadium van
subjectieve indrukken en wilde conclusies overstijgt. Zeker wanneer zulke beladen aantijgingen
als discriminatie en haatzaaien worden geopperd. Dan mag een zorgvuldige en gefundeerde argumentatie
en rechterlijke motivatie worden gevraagd. Scherpe waarneming en valide logische analyse blijven daarvoor onontbeerlijk.
Anti-discriminatie bepalingen in de wet
De Grondwet van Nederland
Artikel 1 van de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden:
"
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie
wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, of op welke grond ook, is niet toegestaan
".
Discriminatie wordt gedefinieerd als:
Elke handeling of praktijk die tot effect heeft dat mensen ten onrechte worden achtergesteld (zie artikel 1)
Dit kan zijn een
gelijke behandeling in een
ongelijke situatie, of een
ongelijke behandeling
in een
gelijke situatie.
Discriminatie kan bewust of onbewust, bedoeld of onbedoeld gebeuren.
Het Wetboek van Strafrecht
Wetsartikelen in het kader van het Internationale Rassendiscriminatieverdrag, in het Wetboek van Strafrecht (Sr.).
•
Art. 137c Sr.: Belediging.
Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
(·) opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen
(·) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
(Voor eenvoudige belediging: art. 261 Sr ev.; art. 1408 BW; art. 266 Sr, klachtdelict).
•
Art. 137d Sr: Het Aanzetten tot haat, discriminatie of geweld.
Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
(·) aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen personen of goed van mensen
(·) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
•
Art. 137e Sr.: Verspreiding.
Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:
(1) Een uitlating openbaar maakt die, [Zie 137c Sr.]
(·) naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden,
(·) voor een groep mensen
(·) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging of hun hetero- of homoseksuele
gerichtheid beledigend is,
of [Zie 137d Sr.]
(·) [naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden,]
(·) aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen personen of goed van mensen
(·) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid;
(2) Een voorwerp waarin,
(·) naar hij weet redelijkerwijs moet vermoeden, (·) zulk een uitlating is vervat,
aan iemand, anders dan op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt
of ter openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad heeft;
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
•
Art. 137f Sr. (oud Art. 429ter Sr., overtreding): Steun verlenen aan discriminatoire activiteiten.
Hij die deelneemt aan of geldelijke of andere stoffelijke steun verleent aan activiteiten
(·) gericht op discriminatie van mensen
(·) wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de tweede categorie.
•
Art. 429quater Sr.
Hij die, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf
(·) personen discrimineert
(·) wegens hun ras, hun godsdienst, hun levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie.
•
Art. 137g Sr.: misdrijf- versie van Art. 429quater Sr..
Hij die, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf
(·) personen opzettelijk discrimineert
(·) wegens hun ras,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.