Cursus / training: Methode Formele Logica
©
11.
Substitutie in de Predikaten-logica.
11.1.
Algemene substitutie, c.q. interpretatie.
Substitutie: Vervanging van een expressie (formule, predicatie of term).
Bijv.: vervang x door y; oftewel, vul y in op de plaats van x.
Ter ontwarring van de terminologie, let op het verschil in gebruik van de term:
'Substitueren (vervangen) van x door y'; oftewel:
'Substitueren (invullen) van y voor x' (Van Dale, 2018).
Substitutie wordt toegepast op minstens één expressie,
bijv. propositie, (complexe) Disjunctie, clause, predicatie, term, en/of verzameling expressies.
(1) Notaties.
Ek : expressie (term/ formule).
Fh : formule.
vi : variabele.
tj : term.
E 1, T : target element, ' slot' (voorwaarde, of voorwaardelijke conclusie).
Datgene wat vervangen wordt.
E 2, r : referent, ' filler' (feit, bijv. constante).
Datgene wat geïntroduceerd ('ingevoerd') en geabsorbeerd wordt.
(2) Substitutie-operatie.
'E0 ·[E1 :=E2]'
Binnen een expressie E 0 wordt elk voorkomen van E 1 als target vervangen door E 2 als referent
.
E1 ·[v1 :=t1] :
Binnen een expressie E 1 wordt elke aanwezige variabele v1 als target vervangen door term
t1 als referent.
(3) Relevante Wetten/Regels m.b.t. substitutie:
Substitutie is in wezen gebaseerd op ketenredenering op basis van transitiviteit.
Bijv.: {(E 0 = '(A1 B1)')
((E 1 = 'A1') ((E 2 = { A2 })
((E 2 E 1) (A2
(s) B1) ) ) ) }.
Bijv.: {(E 0 = '(A1 B1)')
((E 1 = 'B1') ((E 2 = { B2 })
((E 1 E 2) (A1
(s) B2) ) ) ) }.
Substitutiestelling.
(2.1) Substitutie onder parafrase.
D.i. Equivalentie, synonymie.
Equivalentie:
(E 1 ≡ E 2) (F ·[E 3:=E
1] ≡ F ·[E 3:=E 2]).
Synonymie.
( t1 =(r) t2)
(F ·[ t3:=t1] ≡ F ·[ t
3:=t2]).
Bijv. (PPL): (A1 C1); (A1
A2); ·[A1 := A2];
(s) (A2 C1) : is geldig.
Bijv. (PPL,Skl): {A 1( t1) C 1( t
1))} (t1 =
(r) t2); ·[t1
:=t2]; (s)
(A 1( t2) C 1( t2
)) : is geldig.
(2.2) Substitutie onder degressie.
(E 1 E 2) (F ·[E 3
:=E 1] F ·[E 3:=E 2
]).
( R*( t2) R
*( t1) ); (F ·[ t3
:=t1] F ·[ t3
:=t2]).
Bijv. (PPL): (A1 (C1 C2));
((C1 C2) C3);
·[(C1 C2) := C3];
(s) (A1 C3) : is geldig.
Bijv. (PDL,Skl): {A 1( v1) C 1( v1
))} (R*(c1
) R*(v1) );
·[v1:=c1];
(s) (A 1( c1) C 1( c
1)) : is geldig.
11.2. Substitutie van argumenten.
Toekenning van termen aan variabelen (argumenten van functies en predicaten).
(1)
(2) Substitueerbaarheid.
Uitdrukking E 1 is substitueerbaar
binnen een andere uitdrukking E 0 (bijv. een bewering of redenering (formule) F):
desda er geldt: E 1 kan een uitdrukking E 2 binnen E 0 vervangen.
Gegeven: E1 ·[t1:=t
2];
(a) Randvoorwaarden voor relevantie van een substitutie:
Syntactische welgevormdheid.
(a1) ¬(E1
PPL* ) : anders is de substitutie loos.
(a2) (t1
E1 ) : anders is de substitutie loos.
(a3) ¬(Code(t1)
= Code(t2) ); c.q. ¬(t1 =
(c) t2 ) : anders is de substitutie loos.
(a4) (t2
TERM*).
(b) Randvoorwaarden voor validiteit van een substitutie:
Semantische validiteit.
(b1) (t1
(VAR* CNS*d FNC
*d FNC*s) )
¬(t1 CNS*s) )
: anders volgt bijv. prefix conflict.
(b2) (R*(t2
) R*(t1) )
: Het referentiegebied van t1 is gelijk aan of subsumeert dat van t
2.
(b3) ¬(t1
t2) : anders volgt circulariteit.
(b4) Geen kwantor conflict in de interne context (binnen de omvattende expressie).
(¬(FREE(E 1, t1 )
(( t2 VAR * )
FREE(E 1, t2 ) ) ) ).
Bijv.: ( x y (({F[ x]}
¬( y VAR *(F) ) ) ≡ (F ·[ x:=y
])) ).
Bijv.: ( x y (({F[ x]}
¬( y VAR *(F) ) ) ≡ (F ·[ x:=y
])) ).
(b5) Geen kwantor conflict in de externe context (buiten de omvattende expressie).
Generalisatie van vorige:
( i (¬(FREE(E[ i], t1
) (( t2 VAR
* ) ( j (E[ i]
E[ j] ) FREE(E[ j], t2 ) ) j ) )
) i ).
(4) Soorten arbitraire ('ad hoc') interpretaties:
Van variabelen (als termen in argumentenlijsten).
(4.1) Variabele-hernoeming (renaming).
C.q. herbenoeming/ hercodering; hernummering/ her-indexering ( permutatie, c.q. representatie) van een objectvariabele
.
Transformaties onder parafrase en/of degressie.
Met logische object-variabelen: { x, y, z, w, v, u, ..}.
'·[v1 :=v2]' : Herbenoeming van een variabele.
Vervanging in de voorgaande expressie van elk voorkomen van v1 door v2.
(4.2) Argument-instantiatie.
Via Domeininterpretatie. Verlaging van de generaliteit, d.i. kwantiteit van een term.
Is dus een vorm van conjuncte reductie. Dus met degressie.
Met logische functies: éénplaatsig, constanten, bijv.: { a, b, c,
d, e, ..}; meerplaatsig, functies, bijv.: { f, g, h
, ..}.
(4.3) Argumenten-unificatie.
Bewerkstelligen van uniformiteit van (minstens) twee termen.
Wordt bereikt via minstens één substitutie, m.n. variabele-hernoeming (4.1) of conjuncte reductie c.q. instantiatie
(4.2).
(4.4) Argumenten-differentiatie.
Bewerkstelligen van pluriformiteit van (minstens) twee termen.
Wordt bereikt via minstens één substitutie, m.n. variabele-hernoeming (4.1) of disjuncte expansie (geldig) of conjuncte
expansie (ongeldig).
11.3. Voorwaarden voor variabele-hernoeming
(renaming).
Voorwaarde is synonymie: het referentieel gebied van beide variabelen in het domein is identiek.
( E·[ v1:=v2] ) (
R*( v1) = R*( v2) ).
Als v2 nog niet in de desbetreffende expressie E voorkwam, dan blijft het referentieel bereik
van E gelijk, en is het resultaat een variant, d.i. een alfabetische variant, van de oorspronkelijke expressie.
' =(v)' : identiteit (synonymie) van termen onder variabelen-hernoeming.
'≡(v)' : Equivalentie (parafrase) van proposities onder variabelen-hernoeming.
Regels t.b.v. substitutie via renaming.
(1a) Regel t.b.v. substitutie van termen/ predicaat-argumenten, via renaming.
{ x y (( x =(
r) y) ( h (¬( y
t[h] ) ( t[h]
[(.., x,..)]·[ x:=y] =(v) t
[h][(.., y,..)] ) ) h) ) y, x }.
(1b) Regel t.b.v. substitutie van predicaties/ literalen, via renaming.
{ x y (( x =(
r) y) ( h (¬( y
F[h] ) ( F[h][(.., x,..)]·[
x:=y] ≡ (v) F[h][(.., y,..)] ) )
h) ) y, x }.
11.4. Herbenoeming van variabelen in predikaties
.
Eenvoudige vorm: afleiding met parafrase, met behoud van structuur ( isomorfie, bijectie).
D.i. behoud van argument-volgorde èn argumenten-diversiteit.
Dus zonder variabelen unificatie of differentiatie.
Her-indexering, permutatie. Levert een variant.
In kwantorvrije, universele predicaties.
(1) Renaming; Binnen één Literaal.
(1a) Renaming; Binnen één Literaal; Met éénplaatsig predicaat.
In Literaal.
Bijv.: {A( x)} ·[ x:=y];
(v) A( y).
(1b) Renaming; Binnen één Literaal; Met meerplaatsig predicaat.
Bijv.: {A( x, x)} ·[ x:=y];
(v) A( y, y).
Bijv.: {A( x, x, y)} ·[ x:=z;y:=
w]; (v) A( z, z,w).
Bijv.: {A( x, f( x))} ·[ x:=
y]; (v) A( y, f( y)).
Bijv.: {A( x, y, f( z))} [ x:=
w;y:=v;z:= u]; (v) {A( w, v, f
( u))}.
Renaming; met plaatsverwisseling.
Bijv.: {A( x, y)} ·[ x:=z;y:=x;z:= y
]; (v) A( y,x).
Bijv.: {A( x, y)} ·[ x:=z;y:=x;z:= y
]; (v) A( y,x).
Bijv.: {A( x, x, y)} ·[ x:=z;y:=x;z:=
y]; (v) A( y, y,x).
Bijv.: {A( x, f( y))} ·[ x:=
z;y:=x;z:= y]; (v) A( y, f( x
)).
Renaming; met unificatie - zonder instantiatie.
Bijv.: {A( x, y)} : A( z, x); L1·[ y:=x]; L2·[ z
:=x] (parafrase)(v
) A( x, x).
(2) Renaming; In Conjunctie.
(2a) Renaming; In Conjunctie; Met
éénplaatsig predicaat.
Bijv.: {A( x) B( x)} ·[ x
:=y]; (v) (A( y)
B( y)) : geldig.
Indirecte herbenoeming, In Conjunctie ( zonder (impliciet) argument-differentiatie):
Bijv.: {A( x) B( y)} ·[ x
:=z;y:=x;z:= y]; (v) (A( y)
B( x)).
(3) Renaming; In Disjunctie.
(3a) Renaming; In Disjunctie; Met
éénplaatsig predicaat.
Bijv.: {A( x) B( x)} ·[ x
:=y]; (v) (A( y)
B( y)) : geldig.
Indirecte herbenoeming, In Disjunctie ( zonder (impliciet) argument-differentiatie):
Bijv.: {A( x) B( y)} ·[ x
:=z;y:=x;z:= y]; (v) (A( y)
B( x)).
(4) Renaming; In Implicatie.
Bijv.: {A 1( v1) C 1( v1))}
·[v1:=v2];
(v) (A 1( v2) C 1( v2
)) : is geldig.
C.P. van der Velde © 2004, 2016, 2019.
|
|