Module:

Taal en Communicatie




Communicatie, taal en begrip



C.P. van der Velde.

[Eerste tekst versie 14-01-1993;
eerste website versie 06-05-2020]

1.

 

Wat is communicatie



Informatieuitwisseling


In de meest brede zin betekent communicatie 'uitwisseling'. Neem bijvoorbeeld de uitwisseling van vloeistoffen volgens de wet van de communicerende vaten in de natuurkunde. Wat specifieker is de communicatie tussen levende organismen, waarbij informatie wordt uitgewisseld. Informatie is van vitaal belang voor mensen - en levende organismen in het algemeen. Ze hebben het nodig om te overleven en te functioneren in de wereld. Een belangrijk deel van die informatie ontlenen ze aan anderen.
Het eerste doel van communicatie is in het algemeen het uitwisselen van informatie of ervaringen, zoals gedachten en gevoelens, tussen twee of meer individuen. Daarbij is de veronderstelling vaak dat een bepaalde vorm van 'overdracht' plaatsvindt van informatie, betekenis of subjectieve ervaring, van de éne individuele ervaringswereld (van de zender) naar de andere (die van de ontvanger).

2.

 

De werking van communicatie



Niet-waarneembare informatie


Een probleem is echter dat de informatie die een ander heeft als zodanig niet direct waarneembaar is in de algemeen toegankelijke, empirische werkelijkheid. Het enige dat wat wij van anderen waarnemen is buitenkant: extern waarneembare aspecten zoals uiterlijk en beweging, stemgeluid, geur en smaak, enz.. Het is dus niet zo dat informatie of ervaringen, zoals gedachten en gevoelens, rechtstreeks worden overgebracht tussen mensen.
{Nb. De meesten van ons zijn geen feilloze of bijzonder getalenteerde paragnosten, in staat tot perfecte telepathie of 'gedachtenlezen'.}
Strikt genomen kunnen we zelfs niet aannemen dat anderen een vergelijkbaar innerlijk, geestelijk leven of bewustzijn hebben als wijzelf.
{Nb. In de bewustzijnsfilosofie staat dit bekend als het 'Other Mind problem'. Mocht blijken dat dit onoplosbaar is dan zijn wij gedoemd tot absolute eenzaamheid, volgens het solipsisme.}
Communicatie biedt hiervoor een oplossing.

Tekens en betekenissen


We gebruiken bij uitstek communicatie om de externe gedragingen van anderen te begrijpen als uitingen van hun niet-waarneembare, subjectieve ervaringen.
De informatie-uitwisseling gebeurt typisch indirect, via het uitwisselen - zenden en ontvangen - van zgn. tekengevingen, zoals chemische substanties, signalen, symbolen of andere aanwijzingen.
We kunnen communicatie in deze zin preciezer omschrijven als: Het aanbieden en ontvangen van (niet-waarneembare) betekenissen tussen twee of meer individuen, dat plaatsvindt door middel van waarneembare tekengevingen (zoals woorden, gebaren, symbolen enz.).

Object, teken en betekenis


Er is een onderscheid tussen drie dingen:
(1)

Object


Het ding waarnaar verwezen wordt: object, extensie, referent.
In principe kan naar vrijwel alles worden verwezen, en kan vrijwel alles worden aangeduid door iets anders. Daarom kan vrijwel alles de basis of 'grondstof' vormen voor een betekenis die gecommuniceerd wordt (of zal worden). Globaal zijn daarvan twee soorten:
(1a) Een verschijnsel in de algemeen toegankelijke, fysische wereld (of empirie).
(1b) Een verschijnsel binnen de individuele, 'innerlijke' subjectieve ervaringswereld van een of meerdere personen.
(2)

Teken


Het ding waarmee naar iets anders wordt verwezen, en daardoor betekenis 'draagt' - het teken, het signaal, het symbool, de code, of signe. Dit is onderdeel van uiterlijk waarneembare gedragingen of producten: een gebaar, taaluiting, of symbolisch voorwerp. Het is van fysische (materiële) aard, zintuiglijk waarneembaar, en dus empirisch verifieerbaar.
(3)

Betekenis


De betekenis van een ding: de intensie, referentie, sense, signifíe.
Het begrip betekenis houdt 'aanduiding' in, of "verwijzing naar toedrachten" (Peursen, Bertels & Nauta, 1968, p.21). Betekenis kan daarom worden opgevat als: 'de manier waarop iets verwijst naar iets anders'; of: 'de verwijzing van een ding naar een ander ding'. Anders gezegd: het is een verwijzing naar toedrachten, die een voorstelling van zaken impliceert: dus informatie. Dat is de subjectieve voorstelling van het object, die bedoeld is om te worden overgedragen.
Het bestaat daarom binnen een (inter-)subjectieve ervaringswereld, en kan in principe alles omvatten wat binnen die ervaringswereld kan voorkomen: waarnemingsgegevens, denkbeelden (cognities), redeneringen, fantasieën, emoties en dromen.
Betekenis vereist dat er één of ander subjectief bewustzijn is waarvoor iets naar iets anders verwijst. Betekenis is in principe altijd voorbehouden aan een individueel subjectief bewustzijn, is dus mentaal van aard.

Actieve toekenning van betekenis


Door middel van communicatie, zo wil de algemene opvatting, kunnen we te weten komen dat er iets in anderen 'omgaat', en wat dat kan zijn. We weten dat verbale en non-verbale uitingen een weerspiegeling kunnen zijn van een interne fysiologische of emotionele toestand, die door anderen in veel gevallen als zodanig kunnen worden begrepen.
Eerste vraag is natuurlijk hoe we kunnen bepalen of iets of iemand zich gedraagt 'alsof' die bepaalde niet-waarneembare inhouden of processen tot uiting brengt. Nu weten we uit de wetenschapsfilosofie dat we de buitenwereld alleen kennen via onze eigen interpretaties en (re)constructies. Ook de tekengevingen die we van anderen waarnemen hebben alleen betekenis voor zover wij ze als tekengevingen herkennen, en er actief betekenis aan toekennen.

De grondvorm van communicatie


Als er communicatie plaatsvindt tussen twee of meer individuen dan zullen er tenminste twee gebeurtenissen plaatsvinden:
1.

Expressie.


Een individu brengt in de hoedanigheid van bepaalde tekengevingen tot uiting (bijv. gebaren, spraakklanken, symbolen, enz., al dan niet via natuurlijke of technologische weg).
2.

Interpretatie.


Vervolgens kent een ander individu, in de hoedanigheid van ontvanger, aan die tekengevingen bepaalde betekenissen toe (gedachten en gevoelens).
Dit zijn twee chronologische stappen die altijd aanwezig moeten zijn wil er werkelijk van communicatie sprake zijn. Uiteraard kan de eerste gebeurtenis voorkomen zonder dat de tweede volgt: een bericht wordt niet ontvangen. In dat geval blijft het bij een poging tot communicatie.
Verder zijn er andere mogelijke componenten van het communicatieproces. Bijvoorbeeld, vooraf kan er een bepaald doel (intentie, motief) zijn van de kant van de zender; achteraf kan er een bepaald effect (uitkomst, resultaat) zijn aan de kant van de ontvanger.
Het meest algemene doel van communicatie is om een bepaalde overeenstemming te bereiken tussen enerzijds de bedoelde betekenis van de zender en anderzijds de begrepen betekenis van de ontvanger. Communicatie leidt - als ze enigszins 'werkt' - tot een zekere mate van begrip bij minstens twee van de betrokkenen ten aanzien van de bedoelde boodschap van een ander. Wanneer de zender vervolgens kan merken dat zijn bericht is 'aangekomen', zoals dat bedoeld was, is de communicatie-lus voor wat betreft dat bericht compleet.

De Illusie van de Reizende Betekenis


Via communicatie kunnen stapsgewijs 'pakketjes' informatie door ze te 'koppelen' aan waarneembare tekengevingen. We moeten dit uiteraard figuurlijk opvatten: de mentale betekenis is niet werkelijk, als het ware 'verpakt' in, of 'vastgemaakt' aan, een bericht dat tussen de deelnemers van de communicatie wordt verzonden: niet in de fysische signalen, niet in the empirische tekens, niet in the grammatica van de taaluitingen. Betekenissen bevinden zich niet letterlijk 'tussen' de deelnemers. De bedoelde betekenis blijft aan de kant van de zender, afgezonderd van de begrepen betekenis aan de kant van de ontvanger.
Tekengevingen en andere uitingen 'zijn' niet de betekenis die ze aanduiden, ze 'bevatten' geen betekenis, en 'hebben' geen vaste bijbehorende betekenis.
{Nb. Zie het principe van Non-identity, in de bekende metafoor: 'de kaart is niet het gebied ' ("The Map is not the Territory", Alfred Korzybski, 1933).}
Ze verwijzen naar betekenis, in de perceptie van één of meer individuen. We kunnen ze daarom beschouwen als richtingwijzers.

Wederzijds begrip


Het resultaat van de communicatie kan een zekere mate van 'overlapping' zijn tussen de bedoelde betekenis en de begrepen betekenis. Deze vormt de zgn. die bij de gegeven tekengevingen in die unieke situatie (context) ontstaat. Dankzij deze betekenis-overlapping kan een zekere mate van 'wederzijds begrip' ontstaan tussen de communicatiepartners over wederzijds aanwezige informatie of ervaring. We spreken dan wel over een 'gedeelde', 'gemeenschappelijke', of intersubjectieve betekenis (hieronder vallen ook collectieve conventies, sensus communis, communis opinio , enz.).

De Illusie van Gedeelde Betekenis


Het is een misverstand dat wederzijds begrip zou bestaan uit een bepaald soort 'samensmelting', 'saldo' of 'substraat' van bedoelde en begrepen betekenis. Ook al kan wederzijds begrip wel degelijk op een bepaald moment tussen mensen gelden, bevindt het zich, net als de verzonden betekenis, niet letterlijk ergens 'tussen' de betrokken. Dit zijn enkel abstracte begrippen, die verwijzen naar subjectieve ervaringen van de betrokkenen.

Symmetrische betekenis


Wat in dat geval gebeurt, is dat een zekere correspondentie, of symmetrie is ontstaan tussen de betekenissen die de betrokkenen toekennen en ervaren. Deze kan min of meer als 'klik' of 'aansluiting' worden ervaren, zodanig dat de betrokkenen het gevoel hebben dat ze werkelijk geestelijk - intellectueel dan wel emotioneel - rechtstreeks met elkaar in 'contact' staan, ongeacht de fysieke afstand.
De vraag blijft of zo'n ervaring echt louter illusie is. Het antwoord hierop is grotendeels afhankelijk van definities of overtuigingen die in hoge mate willekeurig zijn, zoals 'contact bestaat in de symmetrie van wederzijds toegewezen betekenissen', of 'onzichtbare banden tussen mensen bestaan'.
Maar in de praktijk hoeft dat niet relevant te zijn. Wanneer de mate van intersubjectieve symmetrie maar sterk genoeg is, hoeft de illusoire aard van de 'verbinding' geen afbreuk te doen aan de ondervonden kwaliteit van de inhoud van de communicatie, c.q. de ervaring van 'contact hebben'.

3.

 

Directe en indirecte tekengeving



Het probleem van miscommunicatie


Het is niettemin duidelijk dat verwarring, misverstanden en onbegrip in communicatie veelvuldig voorkomen, en dit vaak onbedoeld. Kennelijk gebeurt communicatie niet automatisch effectief.
Hoe komt dit, en is het te voorkomen? Kan communicatie betrouwbaarder, accurater, preciezer worden gemaakt? Is er een optimale communicatie mogelijk, die doelgericht, doelmatig en doeltreffend is?
In het algemeen zijn er twee problemen:
(·) Dezelfde informatie kan via heel verschillende uitdrukkingsvormen worden overgebracht (synonymie).
(·) Omgekeerd kan dezelfde uiting heel verschillende (bedoelde) betekenissen hebben (meerzinnigheid).

Het Interpretatieprobleem


De vraag is dus hoe we die mate van symmetrie van betekenistoekenning kunnen vaststellen, en indien gewenst, versterken.
Het onderliggende probleem blijft dat - meestal - noch de zender, noch de ontvanger een manier heeft om rechtstreeks waar te nemen, te controleren of te toetsen of de ander aan dezelfde tekens dezelfde betekenissen toekent. Daardoor is het evenmin mogelijk om rechtsreeks te controleren in hoeverre de beoogde symmetrie tot stand komt.
De deelnemers staan dus voor een uitdaging:
(·) De taak voor de zender is het voorspellen van een interne response binnen de ontvanger.
(·) De ontvanger aan de andere kant verklaart vervolgens een gedraging van de zender als een uiting van een bedoeld bericht.
Beiden moeten dus speculeren over een bepaalde mate van symmetrie, tussen betekenis zoals ontvangen en betekenis zoals bedoeld door de afzender. Bij voorkeur met een succeskans die behoorlijk uitstijgt boven toevalstreffers (guessing better then random).
Mensen zijn niet de hele tijd aan het checken of hun boodschap wel goed is overgekomen. Blijkbaar werkt communicatie, d.w.z., de wederzijdse voorspellingen en verwachtingen over bedoelde en begrepen betekenissen blijken heel vaak voldoende voor een goed wederzijds begrip.
Hoe kan dit werken? Hoe kan de zender tevoren weten dat zijn/haar boodschap kans heeft om begrepen te worden, en hoe kan de ontvanger vervolgens weten dat hij/zij de boodschap heeft begrepen als vooraf bedoeld door de zender?

Globale richtlijnen bij interpretatie.


Om uitingen van mensen te kunnen interpreteren, in termen van mentale inhouden zoals achterliggende bedoelingen en betekenissen, gebruiken we diverse globale richtlijnen en vuistregels om aan de nodige aanvullende informatie te komen.
(·)

Niet alles is communicatie.


We kunnen allereerst vaststellen dat elke waarneembaar aspect van iemand - uiterlijk, houding, bewegen, stemgeluid, geur, enz. - kan worden geïnterpreteerd, dat wil zeggen, kan worden verklaard in termen van veronderstelde achterliggende oorzaken: zgn. causale attributie. We kunnen dus ook altijd 'mentale oorzaken' toeschrijven, d.w.z. motieven, of 'moverende redenen'. Dat doen we bijna voortdurend in nabijheid, contact of interactie met anderen. Dit heeft geleid tot de bekende opvatting ' Je kunt niet niet communiceren' ('You cannot not communicate') in systeemtheorie (cf. Watzlawick et al., 1967, pp.48-51). Bijvoorbeeld, ook niet reageren op een ander kan worden opgevat als een bericht, bijv. "Ik negeer jou".
Het begrip communicatie wordt hier dus opgerekt tot het alle sociale interactie, en zelfs elk waarneembaar gedrag omvat (de waargenomene hoeft zich immers niet bewust te zijn van de waarnemer). Hier lijkt echter sprake van een denkfout. Het feit dat een uiterlijk kenmerk of gedrag van iemand - bijvoorbeeld het tonen van een kniepeesreflex - kan worden opgevat als manifestatie van een motief of bedoeld bericht, en dus informatieve waarde kan worden toegekend, zegt natuurlijk niets over de werkelijke oorzaken of drijfveren aan de kant van de betrokkene, en het betekent dus ook niet dat sprake is van een 'berichtwaarde', een communicatieve waarde. Daarom is er een reëel risico van overinterpretatie, een bekende oorzaak van misverstanden, d.w.z. miscommunicatie, in tegenstelling tot (echte) communicatie.
Het lijkt zinvoller om pas van communicatie te spreken als niet alleen sprake is van een begrepen bericht bij de waarnemer, maar ook een bedoeld bericht aan de kant van de actor. De vraag is dus, welk soort externe gedragskenmerken geschikt zijn om te dienen als aanwijzingen voor bedoelde berichten.
(·)

Enkelvoudige non-verbale tekengevingen.


De meest elementaire vormen van tekengeving bestaan - uiteraard - uit non-verbale uitingen, die een directe expressie zijn, een 'weerspiegeling' van een deel van de afzender (zgn. 'iconische' tekengeving, of ' deel voor geheel codering', cf. G. Bateson, 1972).
In de natuur zien we hiervan allerlei voorbeelden. Allerlei dieren geven signalen af om tegenstanders en aanvallers af te schrikken: tonen hun tanden, klauwen of gewei, maken zich groot, maken kabaal of woeste bewegingen, enz.. Veel dieren - meestal mannelijke - halen allerlei kapriolen uit om mogelijke partners te bekoren.
Veel van dit soort tactieken van tekengeving zijn globaal genomen behoorlijk universeel in het dierenrijk. Het gaat nu even niet om de vraag of dieren wel of niet bewust boodschappen uitzenden of ontvangen. De gedragingen hebben klaarblijkelijk de functie om een specifieke boodschap over te brengen, en blijken ook vaak behulpzaam om een overeenkomstig effect te bereiken (wat hun evolutionaire waarde aangeeft): in die zin zijn ze als communicatie aan te merken.
(·)

Gelijktijdige non-verbale tekengevingen.


Een berucht probleem bij non-verbale communicatie is meerzinnigheid. Bijvoorbeeld, een frons kan duiden op boosheid, of diep nadenken, tegen fel licht inkijken, of iets op verre afstand bekijken. Dit gebrek aan eenduidigheid kan vaak opgelost worden door de combinatie met - min of meer gelijktijdige - andere gedragskenmerken.
Met groot opgezette ogen wijst fronsen eerder op boosheid, met naar binnen gekeerde oogopslag eerder op diep nadenken, met toegeknepen ogen op in fel licht kijken, of iets op verre afstand bekijken, enz..
Begeleidende c.q. secundaire signalen zijn ook nuttig in 'grensgevallen' waarvan onduidelijk is welk deel gedrag, en welk deel tekengeving is. Wanneer een stier zijn kop buigt en horens vooruit steekt, of een leeuw gromt en zijn tanden laat zien, kunnen we dit als louter gedrag zien - zoals voorbereiden op een aanval - maar ook als een tekengeving - zoals een waarschuwing, dreiging of aankondiging van een aanval. Het gelijktijdig schrapen met een hoef of klauw over de grond kan de laatste functie onderstrepen, maar een sluitende aanwijzing voor de bedoelde boodschap is het niet. En uiteraard kan een enkel gedrag meerdere functies tegelijk hebben.
(·)

Inhoudsniveau en meta-niveau.


Vergeleken met verbale communicatie vormt non-verbale communicatie vaak een meer rechtstreekse uitdrukking van innerlijke psychische processen, zoals motieven, attituden, emoties, verlangens en andere niet-rationele inhoud. Die inhoud is dan ook moeilijker bewust te camoufleren of te censureren. Bij een verbale uiting kunnen de gelijktijdige non-verbale uitdrukkingen aanvullende aanwijzingen geven voor nadere vaststelling van de 'volledige' of 'echte' achterliggende betekenis. De non-verbale communicatie kan daarbij 'metacommentaar ' leveren over de deelnemers, het proces van interactie en de relatie tussen de deelnemers. Om deze redenen wordt verbale communicatie wel tot het 'inhoudsniveau' van communicatie gerekend, en non-verbale communicatie tot het 'meta-niveau'.
Dit betekent uiteraard niet dat alle non-verbale communicatie per se metacommentaar is (zoals gesuggereerd is door Watzlawick, 1974).
(·)

Interpretatie met behulp van context informatie.


Er zijn in non-verbale uitingen grote variaties tussen individuen binnen één soort, maar ook groepen en culturen. Daardoor blijft het 'lezen' van non-verbale uitdrukkingen zeer vatbaar voor misinterpretatie.
Ook zijn er zeer grote verschillen tussen individuen van verschillende soorten. Een berucht misverstand is het 'grijnzen' van mensapen zoals chimpansees en gorilla's dat voor ons kan lijken op lachen, ontspanning en vriendelijkheid terwijl het juist een uiting kan zijn van angst, onderdanigheid of zelfs vijandigheid.
Uiteindelijk kunnen we de bedoelde betekenis van uitingen enkel inschatten. Dat doen we gewoonlijk met behulp van veel extra informatie. Die kan worden ingegeven door aangeboren reactiepatronen, maar ook door leerervaringen in het geheugen, waaronder kennis van culturele conventies en eerdere sociale situaties, waarnemingen van de huidige situatie, en ten slotte ook door cognitieve processen zoals associaties, redeneringen, inschattingen en zgn. 'intuïties' die we ad hoc toepassen op basis van aanwijzingen uit diverse bronnen die we beschikbaar hebben. Al deze informatie wordt gerekend tot de context van de communicatie.
(·)

Voorgaande communicatie als context.


De context van communicatie omvat alle gegevens die we gebruiken - en nodig hebben - voor die communicatie. Zonder context kunnen we in feite niet spreken van communicatie. De contextuele informatie kan betrekking hebben op materiële, abstracte en subjectieve zaken. Omdat alle betekenis direct of indirect geassocieerd is met andere betekenis is de context niet eenduidig af te bakenen en dus in principe oneindig uitgebreid. Zo bezien omspant de context dus de gehele kenbare werkelijkheid.
Maar net als in de algemene werkelijkheid zijn er wel relatieve verschillen, of gradaties, in relevantie van contextgegevens. Relevant voor elke communicatie is in ieder geval de communicatie die er in die situatie direct aan vooraf gaat.
Deze informatie kan bijvoorbeeld benut worden om uit te maken of een response voortkomt uit een aangeboren reactie - dus in eerste instantie gedragsmatig is - of een aangeleerde reactie - en daardoor ook communicatief kan zijn. Wanneer een dominant dier gromt naar een soortgenoot, kan deze dit soms laat volgen door een beet of een uithaal met zijn klauw. Hierop kan een ander dier alleen al bij het horen van zulk gegrom reageren met verdediging, onderdanigheid of vlucht. Was het grommen in zo'n situatie een algemeen gebruikelijk signaal onder soortgenoten, bijvoorbeeld van dreiging of agressie, en de reactie van de 'ontvanger' een aangeboren reflex? Of was de reactie 'met schade en schande' aangeleerd via simpele stimulus-respons conditionering? In beide gevallen kunnen we zeggen dat het gegrom op zijn minst voor de ontvanger een communicatieve betekenis had.
(·)

Indirecte tekengeving, over langere tijd en afstand.


Door combinaties van signalen zijn ook meer indirecte boodschappen weer te geven. Dergelijke 'tactieken' van communicatie worden meestal gebruikt voor informatieoverdracht over langere afstand of een langere tijdspanne.
Bijvoorbeeld, bloemen verspreiden zoete geuren die wijzen op hun nectar, waardoor insecten worden gelokt zodat die hun stuifmeel kunnen verspreiden - of in hun kelken worden verteerd, zoals in vleesetende varianten gebeurt. Veel diersoorten laat allerlei lichaamsgeuren achter in hun biotoop om berichten te sturen, vaak aan anderen van hun soort, bijvoorbeeld om hun grondgebied te markeren, om tegenstanders af te weren, of om vrienden op te sporen.
Soms wordt ook het achterlaten van voetsporen beschouwd als een vorm van tekengeving, omdat ze herkenbaar zijn door anderen. Echter, aangezien deze over het algemeen helemaal niet functioneel of 'bedoeld' zijn als berichten aan de kant van de agens, komen ze meestal niet in aanmerking als vormen van communicatie.
(·)

Communicatie door directe verwijzing.


Een ander type berichtgeving gebruikt combinaties van diverse simultane signalen die niet louter een directe afspiegeling zijn van de eigen lichamelijke of affectieve toestand. Dit gebeurt met name via simpele non-verbale aanwijzingen, gebaren, en hints, naar externe objecten en verschijnselen in de directe omgeving: zgn. deictische verwijzingen oftewel 'deiksis (c.q. 'deixis').
De functie hiervan is allereerst om de aandacht van een ander te trekken en te richten op het bedoelde object. Deze verwijzingen zijn typisch ruimtelijk en visueel. Ze gaan vaak gepaard met gelijktijdige uitingen om een aanvullende betekenis of karakterisering van het object aan te geven. Bijvoorbeeld, een hond blaft en beweegt bij een stok of een prooidier om zijn eigenaar te lokken. Een peuter wijst naar een bal, kijkt beurtelings naar de bal en de ouder, en maakt drukke gebaren van pakken of graaien, waarmee ze non-verbaal vraagt om haar de bal te geven. Even verder in haar ontwikkeling probeert ze het object verbaal te benoemen: 'die, die ..?', of iets later in de tijd, 'bal?'. Door dit 'labelen' maakt het kind een eerste, rudimentair begin van taalbeheersing.
Mensen kennen verder allerlei uitingen die een directe expressie zijn van hun eigen impressies of percepties die ze willen overbrengen. Al vroeg in de oertijd maakten mensen grottekeningen, kleipoppetjes en houtsneden om hun belevingswereld op een vrij directe manier weer te geven en voor anderen kenbaar te maken.
(·)

Gebruik van teken-betekenisrelaties.


Tot dusver hebben we signalen genoemd die eenvoudig lineair, rechtstreeks of via enkele tussenstappen, geassocieerd zijn met hun betekenissen. Met name wat betreft gevallen in de dieren- en plantenwereld, gaat het om reeksen of sequenties van enkele chronologische gebeurtenissen, die zodanig vaak voorkomen - systematisch waarneembaar zijn - dat we kunnen spreken van redelijk stabiele patronen. In dit opzicht lijken ze op 'gewone' gebeurtenissen in de algemene fysische realiteit die geheel bepaald worden door relaties, mechanismen en wetten van causale aard.
Kenmerkend voor de patronen in communicatie zijn echter de indirecte relaties tussen 'trigger' en het eindresultaat, en de intermediërende en doorslaggevende rol van betekenisgeving. Daardoor is niet zozeer sprake van causaliteit of interactie van mechanische aard. Communicatie is daarentegen gebaseerd op teken-betekenisrelaties. Om het mogelijk te maken dat betekenissen van het ene individu zodanig worden gecommuniceerd naar de andere, dat een behoorlijke mate van wederzijds begrip ontstaat, is het noodzakelijk dat zij beide gebruik maken van dezelfde regels voor het verbinden van betekenissen met tekens. Deze regels zijn niet, zoals in het geval van causale afleidingsregels, ontleend aan de natuur, waar ze - naar verondersteld wordt - gebonden en inherent zijn aan een specifiek domein van de (fysische) werkelijkheid, en als wetmatigheden vastliggen. In plaats daarvan vormen het 'spelregels', gebaseerd op afspraken of gewoonten. Deze regels zijn in de grond arbitrair. " The choice of the signifier .. has no natural connection with the signified.' (F.de Saussure, 1916).
Elke deelnemer kan naar goeddunken afwijken van de teken-betekenisregels, en er vrijelijk op variëren. Soms begint een enkeling met een afwijkende uitingsvorm of een alternatieve interpretatie, die eerst verbazing of verwarring oproepen maar die zich vervolgens geleidelijk verbreidt in de groep, (sub)cultuur of samenleving, als een tijdelijke mode, trends en hypes, of zelfs een duurzame traditie, een nieuwe conventie als onderdeel van de sensus communis.

Soorten betekenis.


Bij elke informatie- overdracht via communicatie spelen nu drie soorten betekenis een rol.
1.

De incidentele betekenis.


De betekenis die persoonlijk, subjectief wordt toegekend aan een uiting: de unieke incidicentele, associatieve , of idiosyncratische betekenis.
(1a)

De bedoelde betekenis.


De referentiële of 'achterliggende' betekenis, zoals de zender die wil overbrengen aan de ontvanger - en daarom vastlegt of codeert in waarneembare vormen.
(1b)

De begrepen betekenis.


De afgeleide of 'ontvangen' betekenis, die door de ontvanger wordt afgeleid uit, en wordt toegekend aan, de waarneembare signalen van de zender.
2.

De conventionele of standaard betekenis.


De algemeen gebruikelijke of 'normale' betekenis, zoals die volgens de gangbare regels, de semantische conventies, of het impliciete woordenboek van de sociale groep, in het algemeen toekomt aan het samenstel van signalen waarmee de zender probeert zijn bedoeling over te brengen.
Deze betekenis bestaat uit:
(2a)

De conceptuele betekenis.


Deze is het meest algemeen van toepassing.
(2b)

De connotatieve betekenis.


Dit zijn eventuele, minder algemene bijbetekenis(sen) die met de uitdrukking geassocieerd (kunnen) worden.
Deze betekenis wordt in het formele woordenboek van de taal bij benadering beschreven.
3.

De gemeenschappelijk toegekende betekenis.


De 'gedeelde' of intersubjectieve betekenis, die zowèl door zender àls door ontvanger aan de gebruikte tekengeving wordt toegekend. Dit is de overlapping van, of beter, symmetrie tussen, bedoelde betekenis (1a) en begrepen betekenis (1b), oftewel het wederzijds begrip. Zoals gezegd is dit een louter abstract en hypothetisch concept. Geen echte communicatie kan echter zonder dit concept.
In de praktijk van communicatie kan de conventionele betekenis aanwijzingen bieden om de bedoelde betekenis te coderen en de begrepen betekenis af te leiden, teneinde wederzijds begrip te bereiken, maar de contextgegevens zijn het meest doorslaggevend voor dat doel.

De dimensies van communicatie


Communicatie heeft de bijzondere eigenschap dat meerdere dimensies van de werkelijkheid er een rol in spelen.
(·)

Fysische aard van drager en overdracht.


Allereerst worden tekengevingen weergegeven (gecodeerd) op een informatiedrager c.q. in een medium, dat meestal van materiële aard is en dus behoort tot het fysische domein. De overdracht van tekengevingen vindt meestal ook plaats in de vorm van fysische processen tussen de zender en de ontvanger. Deze overdracht vindt plaats en wordt bepaald door oorzaak-gevolg mechanismen oftewel causale relaties die in het betreffende medium gelden.
(·)

Abstract patroon van codering.


De tekengevingen zijn zelf echter niet materieel van aard, maar bestaan uit bepaalde ordeningspatronen, een syntactische structuur. Eén van de kenmerkende eigenschappen hiervan is dat ze in principe in elk soort medium kunnen worden gecodeerd: ze voldoen aan 'meervoudige realiseerbaarheid' (multiple realizability). Daardoor behoort ze tot het domein van informatie.
(·)

Mentale aard van betekenis en perceptie.


De betekenis die aan de tekengevingen wordt toegekend bestaat daarentegen zelf uit bepaalde impressies en percepties, oftewel mentale inhouden. Deze bevinden zich in de subjectieve belevingswereld van één of meer deelnemers aan de communicatie, en behoort dus tot het domein van psychische processen. In dit ' virtuele medium' heeft de betekenis (net als andere psychische inhouden) eveneens een bepaalde ordening, een semantische structuur.
Wanneer de betekenis bewust wordt ervaren omvat ze bovendien aspecten van directe ervaring, met name qualia die op een unieke manier kenmerkend zijn voor subjectief bewustzijn (zie o.a. C.S. Peirce, 1866; C.I. Lewis, 1929; D.J. Chalmers, 1995).
(·)

Intersubjectieve aard van wederzijds begrip.


Ten slotte kan betekenis via communicatie tot op zekere hoogte 'gedeeld' worden door meerdere individuen op basis van overeenstemming, of symmetrie, tussen bedoelde en begrepen betekenis. Het wederzijds begrip dat hierdoor mogelijk wordt kunnen we beschouwen als intersubjectieve beleving. Uiteraard kan ieder zelf vaststellen, bij zichzelf, dat hij/zij een subjectieve beleving heeft, maar dat geldt niet voor intersubjectieve beleving. Die zouden we daarom kunnen afdoen als een fictie die ontstaat door de wederzijdse projecties van de betrokken individuen. Intersubjectieve beleving is echter in meerdere opzichten een bijzonder verschijnsel. Het is van cruciaal belang voor elke samenleving, waar het vrijwel nooit als totale illusie wordt beschouwd. Het kan alleen ontstaan op basis van een combinatie van de drie hoofddimensies van informatie: fysische processen, abstracte patronen en psychische processen. En ten slotte kan het niet louter door de inbreng van een enkel individu worden gecreëerd: 'It takes two to tango '.

4.

 

Communicatie en taal



Gebruik van taal.


Naarmate in communicatie meer complexe vormen van (indirecte) verwijzing worden toegepast, worden ook meer complexe teken-betekenisrelaties gebruikt vaak in meer complexe combinaties. Wanneer hierin een bepaald systeem valt te ontwaren, spreken we vaak van een taal.
Een taal kan beschouwd worden als een systeem van regels voor tekengeving en betekenisgeving. Dat wil zeggen: een samenhangend stelsel van regels, afspraken of gewoonten, voor het kiezen en combineren van tekens, op zo'n manier dat met die tekens of tekencombinaties naar allerlei zaken kan worden verwezen.
Elk stelsel van teken-betekenis-relaties kunnen we een 'taal' noemen. Globaal genomen kan een taal verbaal dan wel non-verbaal zijn.

Wanneer maakt communicatie gebruik van taal?


Waar communicatie in algemene zin overgaat in het gebruik van taal is niet scherp aan te geven - behalve met arbitraire definitie.
(·)

Verbale taal.


Een zeer strikte, zeer antropocentrische, cerebrale en 'digitale' opvatting beschouwt alleen de menselijke verbale taal, die zich bedient van gesproken woord en schrift, als 'echte' taal. Er is een lange periode geweest dat het zelfs moeite kostte om de gebarentaal van doven als echte volwaardige taal erkend te krijgen.
(·)

Menselijk constructies.


Vervolgens beschouwt men meestal alleen coderingssystemen als taal wanneer ze door mensen ontwikkeld zijn en herleidbaar zijn tot gedeelten van menselijke taal. Bijvoorbeeld de kunstmatige systemen van symbolen en formules van de exacte wetenschappen, computertalen, en dergelijke.
(·)

Verschoven verwijzing.


Meestal worden communicatiesystemen van dieren uitgesloten van de categorie taal. Als insluitingscriterium wordt wel genoemd de mogelijkheid om informatie uit te wisselen (bijvoorbeeld door spreken, schrijven, ..) over voorwerpen of gebeurtenissen die op dat moment niet direct waarneembaar zijn. Het vermogen om te communiceren over zaken buiten de onmiddellijke context van tijd en ruimte wordt wel 'uitgestelde', 'verplaatste' of 'verschoven' verwijzing (zie o.a. L. Bloomfield, 1933/35). Zulke indirecte verwijzing 'op afstand' kennen we echter ook, zoals eerder met enkele voorbeelden werd aangegeven, in de dieren en plantenwereld.
(·)

Relatieve complexiteit.


Ook wordt gesproken over de 'eenvoud' van dierencommunicatie en de hoogstaande, rijke en flexibele expressieve mogelijkheden van menselijke taal. Naar blijkt kunnen zelfs primaten maar met grote moeite een zeer beperkte op menselijke taal lijkende schat aan symbolen en uitdrukkingsmogelijkheden te kunnen leren. Aan de andere kant weten we dat sommige diersoorten taal-achtige communicatiesystemen gebruiken met behoorlijk subtiele uitdrukkingsmogelijkheden.
Een bekend voorbeeld in de dierenwereld is de zogenaamde bijentaal. Bijen kunnen - onder meer - communiceren door middel van zogeheten 'bijendansen': het uitvoeren van allerlei bewegingen in of bij de bijenkorf, waarmee ze soortgenoten wijzen op specifieke eigenschappen van voedselbronnen, zoals locatie, omvang en toegankelijkheid. De bewegingspatronen vormen kennelijk codes die in complexe combinaties, en volgens conventionele regels, behoorlijk genuanceerd betekenissen kunnen uitdrukken.
Veel andere diersoorten blijken complexe communicatiesystemen te gebruiken, die door de mens nog niet of nauwelijks systematisch bestudeerd, begrepen en doorgrond zijn. Mieren bijvoorbeeld laten complexe chemische sporen achter voor hun nestgenoten, waarvan we de betekenissen en rijkweidte nog nauwelijks in kaart hebben gebracht.
In de antropocentrische tendentie speelt ongetwijfeld een rol dat we geneigd zijn vooral te letten op wat voor ons, mensen, het meest vertrouwd voorkomt gelet op onze verwantschap met soortgenoten van de eigen groep of (sub)cultuur, dan wel het meeste voordeel - op de korte termijn - oplevert, mede gegeven de wederzijdse afhankelijkheden in onze directe (menselijke) sociale netwerken.
(·)

Relatieve flexibiliteit.


Ook wordt gewezen op het sterk stereotype en tamelijk rigide karakter van diergedrag, inclusief dierlijke communicatie, in tegenstelling tot de grote variatie tussen individuen, groepen en culturen, en de mogelijkheden tot het leren en ontwikkelen van nieuwe variaties onder mensen. Ieder die weleens dieren gehouden heeft weet echter dat ook dit erg betrekkelijk is. Zelfs jonge dieren uit hetzelfde nest vertonen vaak elk hun eigen, karakteristieke uitdrukkingsvormen en reactiepatronen in gedrag, interactie en communicatie; laten daarin ook een eigen ontwikkeling zien, en blijken tot verrassende nieuwe leermomenten in staat. Niettemin zijn de vermogens van mensen tot leren en veranderen in het algemeen aanzienlijk groter.

De structuur van taal.


Het blijkt dat een groot aantal regels algemeen geldt voor alle menselijke talen. Deze 'universele' taalstructuur wordt bestudeerd in vakgebieden zoals algemene taalwetenschap (ATW) of linguïstiek, algemene semantiek ( General Semantics, GS), psycholinguïstiek, enz.. Gebleken is dat de structuur van elke taal bestaat uit verzamelingen van verschillende soorten regels, die specifieke functies vervullen. We kunnen de volgende soorten taalcomponenten onderscheiden:
(·) Een verzameling elementaire elementen zoals (spraak)klanken of (letter)tekens (het alfabet);
(·) Een verzameling uit tekens samengestelde termen, oftewel woorden (idioom, vocabulaire);
(·) Een verzameling regels over teken-betekenisrelaties voor directe verwijzing (het lexicon, dictionaire);
(·) Een verzameling regels over teken-naar-teken relaties voor indirecte verwijzing via zinsconstructies (de grammatica);
(·) Een verzameling regels over betekenisrelaties tussen tekens, termen, zinnen, argumenten en redeneringen (de semantiek).

De reikwijdte van taalvariaties.


Variaties in het gebruik van dezelfde taal zijn te vinden op verschillende niveau's van algemene geldigheid of reikwijdte. Globaal kunnen we onderscheiden:
(1)

Universeel menselijke vormen:


gebonden aan de algemene 'architectuur' van de (menselijke) hersenen, het zenuwstelsel, het sensorische en motorische systeem.
(2)

Sociaal-culturele, conventionele variaties:


gebonden aan groep, (sub)cultuur, etniciteit en periode (c.q. 'tijdgeest').
(3)

Individueel-psychologische variaties:


gebonden aan de - unieke - persoonlijkheid en psychische ontwikkeling.

Complexiteit en grammatica.


Door middel van de menselijke taal kan een vrijwel oneindige variatie aan percepties worden weergegeven met een beperkte variatie aan uitdrukkingsvormen. De laatste kunnen in min of meer complexe samenstellingen worden gebracht, door middel van de regels over teken-naar-teken relaties voor indirecte verwijzing, de grammatica. In de spreektaal kunnen bijvoorbeeld met dezelfde verzameling woorden verschillende zinnen worden gevormd die soms subtiel, soms radicaal verschillende betekenissen uitdrukken.

5.

 

Voorspellen van betekenisaspecten.



De voorspellende kracht van taalstructuur.


Zoals gezegd zijn de teken-betekenisrelaties, de regels van het lexicon, in hoge mate arbitrair en afhankelijk van conventies, (sub)cultuur, mode, trends en hypes. De andere taalregels geven echter veel stabielere regelmatigheden weer in het menselijk taalgebruik. Ze maken daardoor verklaringen en voorspellingen mogelijk ten aanzien van specifieke taaluitingen. Met name de grammatica en semantiek van een taal bieden een weelde aan mogelijkheden om de verschillende aspecten van een voorstelling van zaken te belichten, en verschillen in belangrijkheid aan te geven.
Met bepaalde structuurkenmerken van taalconstructies kunnen hun 'betekeniseffecten' met behoorlijk hoge betrouwbaarheid worden voorspeld.
Enkele voorbeelden:
(·)

Woordvolgorde en modus.


Door te variëren in woordvolgorde, of een zin in bedrijvende of lijdende vorm weer te geven, kunnen verschillen in hoofdonderwerp (topic), aandachtspunt (focus) en nadruk (accent) worden weergegeven.
(·)

Syntactische weglatingen.


Doordat werkwoorden op semantisch niveau een of meer 'argumenten' kennen, kunnen persoonsvormen worden weggelaten in de oppervlaktestructuur die van minder belang zijn, terwijl de ontvanger kan weten dat deze wel op de achtergrond aanwezig zijn. Bijv., in 'Hij is een gulle gever', is het voor het moment minder belangrijk wat en aan wie het geven gebeurt.
(·)

Verzelfstandiging.


Door het verbuigen van werkwoorden tot zelfstandig naamwoorden (nominalisatie) kan ook het onderliggende proces op de achtergrond worden geplaatst. Bijv., in 'Ze was blij met alle giften', is het voor het moment minder belangrijk wat en door wie het geven gebeurde.
(·)

Vooronderstelling.


Het fenomeen van vooronderstelling, of presuppositie is een zeer krachtig mechanisme dat voorspellingen van betekenissen mogelijk maakt. Bijv., in de zin 'Jan ging op vakantie' is de vooronderstelling 'Er bestaat iemand die Jan wordt genoemd'.
Veel vooronderstellingen kunnen taalkundig gemakkelijk worden herkend door te onderzoeken wat waar blijft als het gezegde van de zin wordt bevestigd dan wel ontkend. (vergelijk in dit geval: 'Jan ging niet op vakantie').
Ook zijn er vormen van vooronderstellingen die als causale beweringen kunnen worden herkend. Bijv., 'Terwijl het regent kan het huis gemakkelijk instorten', suggereert een (fysisch) causaal verband tussen het regenen en het 'gemakkelijk instorten'.
Er zijn ook vooronderstellingen die kunnen worden herkend als psychologische beweringen. Bijv., 'Terwijl je je thee drinkt kun je gemakkelijk ontspannen', suggereert een (psychologisch) causaal verband tussen het thee drinken en het 'gemakkelijk ontspannen'.
In de logica is elke niet-geldige redeneervorm, oftewel een drogreden, te herleiden (te reduceren) tot een equivalente verzameling van conjuncte vooronderstellingen die noodzakelijk moeten worden vervuld om de gehele redeneervorm geldig te laten zijn. Bijv., 'Het is echt belangrijk om de juiste mentale hygiëne aan te nemen ...', vooronderstelt: 'Er is hier iemand die mogelijk niet de juiste mentale hygiene betracht'.
(·)

Negatieve bevelen.


Sommige taalvormen - zeker wanneer ze verwijzen naar algemeen rechtstreeks zintuiglijk of lichamelijk waarneembare verschijnselen - leveren behoorlijk goed voorspelbaar een 'betekenis-effect'. Hierdoor kunnen ze onbewust associaties oproepen die al invloed op de psyche kunnen uitoefenen nog voordat ze bewust kunnen worden opgemerkt, laat staan gecontroleerd.
Bijv.: "Denk niet aan (een rood vliegtuig, ..)".
We weten dat de toehoorder/ lezer die deze zin verstaat aan een rood vliegtuig zal denken: ook al weten we niet welk soort rood, en welk type vliegtuig precies.
(·)

Contra-logische samenstellingen.


Bepaalde taalkundige constructies roepen behoorlijk voorspelbaar specifieke reacties op bij lezers of toehoorders. Bijvoorbeeld de techniek van de contralogische samenstelling. Neem bijv. een zin als 'De steen spreekt'. Deze bevat een combinatie van logisch tegenstrijdige betekeniselementen (schending van zogeheten semantische restricties ): de verschijnselen 'steen' (zijn) en 'spreken' kennen we gewoonlijk niet als verenigbaar. Het eerste probleem waarmee zo'n zin ons opzadelt is dus dat de weergegeven toedracht in geen enkel gebied van de ons bekende, gewone, algemeen toegankelijke werkelijkheid te realiseren is. Met zo'n absurditeit geconfronteerd staan we voor een betekenis-vacuüm dat tot een moment van mentale stagnatie kan leiden. Om de zin te begrijpen als een zinvolle mededeling begint ons brein - onbewust, onwillekeurig - te zoeken naar mogelijk bedoelde betekenissen. Daarbij staan ze voor een dilemma (of trilemma welke mogelijke interpretatie te kiezen. Bijvoorbeeld:
(1) 'Het is niet echt een steen die spreekt' - maar bijvoorbeeld een hardvochtig personage; of
(2) 'Het is niet echt spreken wat de steen doet' - maar de steen heeft bijvoorbeeld een bijzondere vorm of 'sprekende' kleuren; of
(3) 'Het is een andere dan de alledaagse wereld waarin de beschreven gebeurtenis plaatsvindt' - bijvoorbeeld een in fantasie, sprookje of fictie.
Al deze verschillende interpretaties zijn gewoonlijk metaforisch, en die zijn elk altijd mogelijk in vrijwel oneindig veel variaties. Zolang de betekenis niet eenduidig beslisbaar is - met name op basis van contextinformatie - blijven de alternatieven oscilleren en dreigt er mentale overload. Daarom worden dergelijke technieken veelvuldig voor manipulatieve, demagogische en hypnotische doelen gebruikt.

Communicatie werkt dankzij verwachtingen.


(·) Uit leerervaringen vormen we verwachtingen over de betekenis van gedragingen van anderen in verschillende situaties: welke daarvan uitingen zijn van gedachten en gevoelens, en welke verwijzen naar betekenissen en bedoelde boodschappen. Door deze herkenbaarheid wordt informatie-uitwisseling mogelijk en daarmee communicatie.
(·) Alle communicatie wèrkt dankzij verwachtingen. De verwachtingen die mensen van elkaar hebben zorgen er voor dat ze niet elk moment opnieuw volstrekte vreemden voor elkaar zijn. Zonder verwachtingen kan er eigenlijk alleen maar een fysieke interactie tussen mensen zijn, een min of meer intens maar oppervlakkig contact in het hier en nu.
(·) Hoewel de menselijke communicatie zeer feilbaar is, kunnen we ons begrip van de ander steeds toetsen aan nieuwe waarnemingen, en daardoor verder uitbreiden, aanpassen en verfijnen. In de praktijk van alledaagse communicatie toetsen we onze teken-betekenisregels ook voortdurend aan de reacties en signalen van anderen om ze te verbeteren of te bekrachtigen. Heel vaak blijkt dan een voorspellende kracht die veel beter is dan wat op grond van toeval te verwachten zou zijn. Sterker, communicatie werkt grotendeels dankzij guessing better-than-random.

6.

 

Het belang van communicatie



Doelen van communicatie


Globaal zijn drie hoofddoelen van communicatie te noemen:
(1)

Instrumenteel belang: uitwisseling van informatie.


Tot zover hebben we het over de algemene grondvorm van communicatie, de instrumentele communicatie. De gedeelde informatie kan voor allerhande doelen gebruikt worden; bijvoorbeeld voor kennisverwerving en beslissingsprocessen, het plannen van eigen gedrag of het beïnvloeden van een ander. Hierdoor zijn we in staat tot allerlei sociale processen en interacties, zoals samenwerken, samenspelen, leren en lesgeven, volgen of leiding geven.
Het is een minimumvoorwaarde voor werkbare 'zakelijke' c.q. 'instrumentele' contacten op maatschappelijke gebieden zoals werk, beroep of bedrijf, maar ook politiek, verenigingsleven, sport, enzovoorts. Dergelijke contacten zijn vaak gebaseerd op een wederzijdse ruil van diensten en belangen vanwege allerlei beoogde voordelen. De ruilvoorwaarden vloeien daarbij meestal voort uit impliciete of expliciete spelregels over prestaties en tegenprestaties (dan wel sancties). Die zijn echter flexibel en worden sterk bepaald door degene met de meeste macht dan wel machtsmiddelen. In zulke 'contract-relaties' is wat slim opportunistisch calculeren dan ook handig.
(2)

Subjectief belang: de voldoening van bevestiging.


Een geslaagde informatie-overdracht zal in het algemeen gewaardeerd worden door de zender als die een goed begrip wilde bereiken, en door de ontvanger als die de informatie op prijs stelt. Naarmate de gecommuniceerde informatie betrekking heeft op de innerlijke, persoonsgebonden belevingswereld van de betrokkene(n), wordt een goed begrip belangrijker en de voldoening over geslaagde overdracht groter.
(3)

Intersubjectief belang: Interpersoonlijk contact (surplus waarde):


Vaak kunnen we de uitwisseling en wisselwerking van onze ervaringen met anderen al op zich, als proces, als prettig ervaren. In het zogenaamde 'delen' van bepaalde ervaringen, gedachten en gevoelens ligt de beleving van contact die we met een ander kunnen ervaren.
In privé-contacten speelt de communicatie zich, in vergelijking met de meer 'zakelijke' contacten, meer op affectief of emotioneel niveau af. Voor een completer begrip van de subjectieve beleving van de ander besteden we ook aandacht aan de emotionele component in die beleving. Dit betekent dat we ons min of meer ' inleven' in de gevoelens die de ander ervaart, en in meer of mindere mate via zijn of haar communicatie tot uiting brengt.
Als we van dat begrip vervolgens blijk geven, versterkt dat het wederzijdse gevoel van aandacht, erkenning herkenning en aansluiting. Dit leidt tot een wederzijds begrip dat dieper en persoonlijker is: een sterkere mate van synchroniteit en symmetrie tussen wederzijdse belevingswerelden. De beslotenheid van de individuele belevingswerelden wordt voor dat moment tot als het ware doorbroken. En dit maakt interpersoonlijke vertrouwelijkheid mogelijk.
De intersubjectieve beleving van het proces van communiceren en wederzijds contact wordt toegevoegd aan de subjectieve beleving van elk van de betrokkenen. Het kan niet zomaar vanuit de individuele inbreng van één persoon worden voortgebracht of 'uitgedacht'. Daarom wordt vaak gevonden dat de intersubjectieve beleving méér is dan (de som van) de afzonderlijke individuele ervaringen. Als algemeen principe kan worden aangenomen: intersubjectieve ervaring is niet te vervangen door individuele ervaring.
Kortom: de kwaliteit van onze communicatie is belangrijk voor ons levensgeluk.
Er kan in communicatie uiteraard sprake zijn van een combinatie van deze doelen.

7.

 

Samenvatting.



Door middel van communicatie kan informatie - dat wil zeggen niet-waarneembare betekenis - worden uitgewisseld tussen verschillende personen.
(1) Communicatie biedt de mogelijkheid tot het verwerven van informatie over onze leefwereld, waarover anderen beschikken; en vormt daardoor indirect een hulpmiddel voor de sturing van ons eigen gedrag ter verwezenlijking van diverse levensdoelen.
(2) Communicatie biedt de mogelijkheid tot het overbrengen van informatie wat van belang is voor interpersoonlijke samenwerking, sociale steun en loyaliteit; en vormt daardoor een essentiële factor in het overleven, de gezondheid, en de continu persoonlijke ontwikkeling van een individu.
(3) Communicatie biedt de mogelijkheid tot wederzijds begrip, het 'delen' van ervaringen met anderen, ofwel intersubjectieve beleving; en vormt daardoor een beslissende determinant van emotionele reacties, psychische balans en gezondheid, en subjectief welbevinden van zowel individuen als sociale systemen.
De menselijke communicatie heeft heel wat beperkingen en feilbaarheden. Desondanks kan ze in de praktijk afdoende werken om een prettige sociale wisselwerking en betrokkenheid mogelijk te maken.