Tolerantie binnen de grenzen



De multiculti perikelen in de jaren negentig



Eerder gepubliceerd, als:
Gezichten van extreem-rechts. In: Prisma. Berichten uit multicultureel Den Haag. Een uitgave van het Haags Initiatief tegen Fascisme en Discriminatie (HIFD). Themanummer: Multi-Culti Den Haag. 10de jrg., nr. 1 (juli 1993), pp. 17-40.
Eerste web-versie: 17 mei 2007.



Voorwoord:


In dit artikel worden diverse psychologische patronen en mechanismen beschreven die nogal eens tot verwarring leiden in de discussie over immigratie en integratie. Daarbij worden handvatten geboden voor een genuanceerde benadering van deze thematiek.

Deze tekst is sinds 1993 op een aantal punten ingehaald door de ontwikkelingen, met name uiteraard '9/11' en 'de Fortuyn revolte'. Tegelijk bevat het een aantal inzichten die door de latere gebeurtenissen bevestigd zijn. Waar dit logische wetten en psychologische patronen betreft is dat geen wonder, want deze zijn bijna letterlijk 'van alle tijden' ..

Cees van der Velde.

1. Inleiding



Met dit artikel wil ik een bijdrage leveren aan de discussie over de bestrijding van racisme, fascisme, neo-nazisme - kortom, rechts extremisme. Deze problematiek wil ik vanuit het perspectief van de psychologie benaderen. Het gaat immers om zowel de preventie als bijsturing van menselijke gedragingen en uitingsvormen. Belangrijk is het ontwikkelen van effectieve strategieën om mensen die racistische ideeën aanhangen te overtuigen van andere, meer humane en democratische ideeën. Wat is nodig voor een dergelijke beïnvloeding? Ik wil daarvoor drie algemene voorwaarden noemen: voorlichting over het belang van democratie, het bedenken van overtuigende argumenten tegen extreem-rechts, en een effectieve presentatie van die argumenten.

Allereerst is het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen begrijpen waarom het überhaupt belangrijk is om discriminatie en racisme tegen te gaan. Dat vraagt inzicht in het belang van zaken als tussenmenselijk respect, gelijke rechten en vrijheden voor ieder, mensenrechten, democratie, rechtsspraak. Voor velen zijn dit stoffige begrippen geworden, geassocieerd met moralistisch gepredik, autoritair betuttel, of schijnheilig politiek gekonkel. Bovendien wil het postmodernistisch denken dat alle waarden en normen relatief zijn, en 'dus' van weinig belang. Vergeten wordt dat de genoemde waarden essentieel zijn voor een prettig leefbare, ontspannen samenleving. Daarom is brede, systematische, en glasheldere voorlichting nodig over de fundamentele beginselen van een humane samenleving. Te denken valt aan speciale lesprogramma's op scholen en universiteiten, voorlichtingscampagnes van de overheid, enzovoorts.

Ten tweede moeten we tegenover uitlatingen van extreem-rechts goede tegenargumenten hebben. Het probleem met anti-racisme informatie en argumenten is: ze moeten voldoende overtuigend zijn. Dat is niet eenvoudig want het gaat om een zeer complexe materie. Terwijl racistische opvattingen en beweringen juist hun aantrekkingskracht ontlenen aan het feit, dat zij absurd simplistisch zijn. Ze zijn in het 'voordeel' omdat ze inspelen op primitieve impulsen en sentimenten. Voor moeilijke problemen worden snelle, drastische oplossingen geboden. Alle verantwoordelijkheid voor de problemen wordt bij anderen gelegd (allochtonen en andersdenkenden) - die moeten dan ook weg, of stevig worden gestraft. De eigen groep wordt opgehemeld - en daarmee het eigen ego. Er worden 'prachtige' beloftes gedaan: genoegdoening voor allerlei verondersteld onrecht, blijvende voorrechten voor de eigen groep, en bescherming en uitbreiding van eigen verworvenheden in de toekomst.

Waarin zou dan de kracht van tegenargumenten kunnen liggen? De bedoeling is dat mensen weer gaan nuanceren , hetgeen meer denkinspanning vraagt dan denken in extremen of juist vrijblijvend relativeren. Dus de tegenargumenten moeten wel duidelijk zijn, maar kunnen niet gaan wedijveren in simplisme. Ze dienen de extreem-rechtse pretenties en beloften haarscherp te ontmaskeren als bedrog, en er inhoudelijke kwaliteit tegenover te stellen. Ze moeten to-the-point zijn, de vinger op de zere plek leggen, en oplossingen aangeven die ook na enig doordenken bevredigend en geloofwaardig blijven. De concurrent fraudeert om klanten te winnen, en kan alleen verslagen worden door een eerlijk en betrouwbaar verhaal .

De derde voorwaarde betreft de presentatie van de boodschap. Deze is minstens zo bepalend voor de effectiviteit van de informatie-overdracht als de inhoud van de boodschap. Vragen daarbij zijn: bereiken we de mensen die we willen bereiken? En bereiken we met onze argumenten inderdaad dat die mensen anders, dat wil zeggen, realistischer en toleranter gaan denken? En als dat niet zo is, of (nog) onvoldoende - zoals nu helaas het geval is - hoe kunnen we onze benadering dan bijsturen? De boodschap moet verstaanbaar zijn voor de doelgroep, dus daarop dienen we de presentatie van de boodschap - de 'verpakking' - af te stemmen. Het gaat om de juiste 'taal' en de juiste 'toon'. Hiervoor is het nodig te weten hoe de mensen in de doelgroep precies denken en reageren . In dit artikel wil ik ingaan op het laatste punt, waarbij de andere twee logischerwijs ook aan bod komen.

2. Uitingsvormen van extreem rechts



Wie zijn de huidige of potentiële aanhangers en uitdragers van racistische ideeën, en daders van de bijbehorende praktijken? Het betreft volgens mij niet een homogene groep maar verschillende subgroepen, die elkaar wel overlappen, maar waarin relatief onderscheid valt te maken. De belangrijkste van deze groepen heb ik in kaart proberen te brengen. Daarbij ben ik tot zes categorieën gekomen, die ik hieronder zal bespreken. Bij elk geef ik eerst een beschrijving van de typerende kenmerken: een globale 'profielschets'. Aansluitend noem ik suggesties voor de aanpak van die groep: een soort 'gebruiksaanwijzing' of 'recept'.

Bij dit overzicht horen enkele kanttekeningen vooraf. Het is uiteraard een voorlopige schets, die openstaat voor discussie. Besproken worden eigenschappen van gedragingen, denkbeelden, reactiepatronen die mensen kunnen vertonen; niet om eigenschappen die eeuwig, onlosmakelijk en volledig aan bepaalde mensen toekomen. Ieder mens kan veranderen, en bovendien heeft ieder mens op elk moment meerdere delen in zijn persoonlijkheid die uiteenlopende neigingen en gedragingen kunnen voortbrengen. Dezelfde persoon kan dus gelijktijdig tot meerdere, of zelfs alle categorieën worden gerekend, zodat deze elkaar kunnen overlappen. Gepoogd is verder de categorieën te ordenen van meer naar minder alarmerend, maar ook daarover kunnen meningen verschillen.

(a) Openlijk actief


De duidelijkst herkenbare groep bestaat uit mensen die zich openlijk voorstander verklaren van extreem-rechtse ideologieën en zich geregeld discriminerend of racistisch uiten. Vaak verdiepen deze mensen zich in allerlei morsige geschriften, gebruiken swastika-achtige symbolen, en hullen zich in agressieve, militaire kleding. In woorden en in daden uiten zij zich rechtstreeks bedreigend of gewelddadig jegens minderheden - en verder ieder waarvan zij merken of geloven dat zij anders zijn of denken dan zijzelf. Zie het gebral en geweld van Duitse neo-nazi's, knokploegen van het Vlaams Blok, sommige Nederlandse skinheads of Servische çetniks.

Deze categorie is de meest extreme, maar het is wel zo dat zij het eenvoudigst te herkennen zijn. Kenmerkend is de totale afwijzing van de gelijkwaardigheid van mensen en alle democratische principes. In plaats daarvan achten zij zichzelf superieur boven alle anderen (de Übermensch -gedachte), eisen voor zichzelf absolute rechten, en streven naar totale macht. Daarbij wordt het recht van de sterkste als enige 'eerzame' spelregel erkend. Psychologisch gezien is men verslaafd aan macht. Of we aan macht- verslaafden nu een teken van kracht of van zwakte geven - wie zich niet onvoorwaardelijk in alles medestander toont, wordt als lastige of gevaarlijke booswicht beschouwd, een vijand dus die met alle middelen mag en moet worden bestreden. En wie zich niet sterk genoeg toont, wordt gezien als een laf en minderwaardig onderkruipsel, een gemakkelijke prooi waarop machtswellust naar willekeur kan worden botgevierd.

De les die steeds weer uit de geschiedenis kan worden geleerd is: als je aan fascistische elementen iets wilt doen moet je het goed doen. De benadering van deze mensen moet ondubbelzinnig en zonder meer doeltreffend zijn. Zachte drang wordt helaas vaak opgevat als een prikkelende uitdaging en provocatie om een soort machts-wedstrijd aan te gaan (zie het effect van de economische sancties op de agressie van Servische nationalisten). Daarom moet de druk op dergelijke fascistische groepen en hun leiders hoe dan ook meteen dwingend zijn. Tevoren moet voorspelbaar zijn dat de gekozen strategie zal werken.

Fysiek geweld dient drastisch tegengegaan te worden. Individuen en groeperingen die feitelijk bedreigd of aangevallen worden, dienen afdoende beschermd te worden. Wanneer politiek, politie en leger het laten afweten - zoals enige tijd in Duitsland gebeurde - dan is het begrijpelijk en verstandig dat zij voor een effectieve zelfverdediging zorgen, door zich te organiseren en bewapenen.

Verbaal geweld en dreiggedrag dient eveneens krachtig te worden bestreden. In principe verdient ieder in een democratische samenleving gelijke rechten en vrijheden, waaronder het recht op vrije meningsuiting. Maar dan moet men wel de gelijkheid van rechten en vrijheden van anderen respecteren. Zodra iemand die schendt of beperkt, uit hij zich anti-democratisch, en daarmee ontzegt hij zichzelf logischerwijs het recht om vrij aan een democratische samenleving deel te nemen. Discriminerend gedrag kan dus heel goed met gepaste discriminatie worden tegengegaan. De volgorde van acties en reacties is dan ook van groot belang. Verder moet bij ernstige of herhaalde schending het afnemen van burgerrechten mogelijk zijn (zoals onlangs in Duitsland is toegepast).

(b) Wachtend op een kans


De tweede categorie vormt de voorloper van de eerste. Ze gaat nog niet even openlijk te werk als de eerste, maar opereert volgens een heimelijk vooropgezet plan van kleine stappen . Men tracht geleidelijk maar systematisch en doelgericht terrein te veroveren. Daarbij is er een groot verschil tussen de openlijke uitlatingen, en de eigenlijke, achterliggende bedoelingen: de ' verborgen agenda'. Hier dreigt het gevaar van het 'hellend vlak'.

Op korte termijn wordt de democratie gebruikt om aan de macht te komen. Men vindt dat men recht heeft op de algemene vrijheid van meningsuiting. Men poseert zich als het gekwetste, verongelijkte slachtoffer van een onrechtvaardige maatschappij, en beweert dat de democratie 'moet worden verbeterd'. Maar zodra het maatschappelijk klimaat is rijpgemaakt, worden de ware bedoelingen steeds openlijker geuit, en in steeds misdadiger praktijken omgezet. En zodra voldoende macht is verworven wordt ieder vervolgd die democratisch gezind is (en daarvoor uitkomt).

Een voorbeeld van een groep die al een flink stuk met hun heimelijke plannen 'gevorderd' zijn, is het Vlaams Blok, met hun slogan: "eigen volk eerst". Op het moment dat de leider, Filip de Winter, stelde: "de rechten van het eigen volk geven wij voorrang boven de mensenrechten", viel al het ergste te verwachten. En inmiddels is het is al zover dat ware terreur wordt uitgeoefend op individuen die kritiek uiten en het meest kwetsbaar zijn (bijv. houders van linkse boekhandels). In ons land probeert de CD al jarenlang een voet tussen de deur te krijgen, en haar speelruimte wordt allengs groter.

Deze categorie is bedrieglijker en daardoor misschien nog gevaarlijker dan de eerste. Ik wil echter benadrukken dat de ware doelstellingen zich vanaf het begin wel degelijk op allerlei manieren verraden , met name in de wijze waarop men communiceert. Er zijn aanwijzingen te vinden in:

(·)de stijl van taalgebruik: veel kreten, suggestieve slogans en vage begrippen.
(·)de inhoud van beweringen: veel overdrijvingen, leugens, loze beschuldigingen en absurde excuses voor wangedrag.
(·)de strekking van het betoog of de boodschap: eenzijdig (men is 'tegen' van alles, speelt de 'gebeten hond', en uiteindelijk zijn alle misstanden te wijten aan één oorzaak: de anderen die anders zijn).
(·)de manier van redeneren: veel drogredenen.
(·)de stijl van discussiëren: veel trucs en draaierij.
(·)de wijze van reageren: slecht luisteren, niet ingaan op argumenten, de aandacht afleiden, enzovoorts.
(·)de non-verbale communicatie: agressieve uitingen, veel gevoelens van verontwaardiging en woede tonen, en geen kwetsbaarheid of zwakte laten zien.

Wanneer we het programma van zo'n partij goed lezen en analyseren, blijft er meestal weinig te raden over. Een van specifieke ideeën die worden geventileerd is bijvoorbeeld dat de culturen van mensen van verschillende afkomst volledig en per definitie onverenigbaar zijn (zgn. culturisme).

Ook dit soort tendensen moet resoluut en drastisch worden tegengegaan. Als een ontwikkeling zodanig in een richting duidt, dat ongewenste uitkomsten voorspelbaar worden, dan geldt: 'beter voorkomen dan genezen'. We kunnen niet passief blijven afwachten tot de signalen overduidelijk zijn geworden. Eerst dient een gerichte strategie te worden opgesteld. We moeten van dergelijke elementen zoveel mogelijk relevante uitingsvormen documenteren, en deze in hun samenhang zorgvuldig, systematisch analyseren op kenmerken van discriminerende, beledigende, racistische of bedreigende tendensen.

Wanneer een politieke partij of organisatie een consistent patroon van strafbare uitlatingen laat zien, moet het na een aantal waarschuwingen en veroordelingen toch mogelijk zijn haar tot verboden organisatie te verklaren of althans uit te sluiten van de democratische rechten en vrijheden.

(c) Uitspraken met gevaarlijke implicaties


De derde categorie houdt er opvattingen en programma's op na die als logische implicatie de miskenning en ontkenning van de fundamentele rechten en vrijheden van bepaalde bevolkingsgroepen met zich meebrengen. Een voorbeeld van zo'n idee is: "ieder volk komt het best tot zijn recht in het gebied van zijn oorsprong". Op het eerste gezicht lijkt dat geen discriminerende uitlating. De implicatie is echter dat mensen 'van nature' op specifieke plaatsen meer thuishoren dan elders. De keuzevrijheid wordt hen ontzegd zelf te bepalen waar ze 'thuishoren'. Bovendien ligt voor hun hele leven vast dat ze op sommige plaatsen minder rechten hebben dan andere mensen. Dit is in strijd met artikel 1 en 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Kenmerkend voor deze categorie is de tendens tot zogenaamde 'pseudosoort-vorming' (Erikson, 1974): het indelen van de mensheid in verschillende kunstmatige, quasi-biologische categorieën, of 'pseudosoorten'. Vormen hiervan zijn racisme, waarbij de huidskleur of bloedlijn de pseudosoort afbakent (Blut und Boden); en seksisme waarbij de tweedeling man-vrouw voorop staat. Aan elke 'soort' wordt een uniforme cultuur toegekend, die bij voorbaat, volledig en onveranderlijk voor elk lid van die 'soort' zou gelden. Hiermee wordt mensen van buitenaf, expliciet of impliciet, een bepaalde 'eigenheid' wordt opgelegd, een extrinsieke eigenheid, die ontleend zou zijn aan een vermeende 'collectieve eigenheid'. Men ontzegt daardoor mensen het recht om zelf, in alle vrijheid, hun individuele eigenheid te bepalen en deze op eigen wijze te beleven. Een en ander leidt tot vooroordelen, stereotype beeldvorming en stigmatisering, en het toeschrijven en opleggen van gestandaardiseerde rolpatronen. Discriminatie zal dan vaak het gevolg zijn.

Het gaat hier niet om uitspraken die 'mogelijkerwijze' in verband zouden kunnen worden gebracht met ondemocratische ideeën. Van belang zijn de opvattingen die logisch, dus strikt eenduidig, afleidbaar zijn als consequenties van letterlijke uitlatingen.

Deze derde categorie kan een voorloper zijn van de tweede (en dus indirect van de eerste). Hoe kunnen we beoordelen of de uitingen van een persoon of groepering (zoals de CD) hiertoe gerekend kan worden? Dat vereist allereerst degelijke kennis en vaardigheid in het analyseren van taaluitingen, vertogen en redeneringen. Een nauwkeurige taalkundige en logische analyse kan aanwijzingen opleveren voor psychologische implicaties en effecten.

Van ondergeschikt belang hierbij is wat de achterliggende motieven zijn van een spreker of schrijver. Dit is in overeenstemming met de wetsartikelen met betrekking tot discriminatie (Art. 137c -137g Sr) en belediging (Art. 261 Sr e.v.), waarvoor de bedoelingen of opzet van de verdachte niet relevant worden geacht. Wat voor de wet slechts telt is het zgn. 'voorwaardelijk opzet': de verdachte wist of had redelijkerwijze kunnen weten dat hij zich aan discriminatie schuldig maakte.

In het geval van uitspraken met discriminerende, racistische of fascistische strekking is de vraag niet alleen, of bepaalde bevolkingsgroepen zich daardoor gediscrimineerd, beledigd of bedreigd voelen (Art.137c,e,g Sr; Art.261 Sr e.v.). Van belang is ook de vraag wat de bredere maatschappelijke effecten kunnen zijn. Met name of de kans op de bij horende gedragingen - van de sprekers of van mensen die hen beluisteren - niet toeneemt. Nu kunnen uit de uitspraken van mensen, of de logisch daaruit volgende ideeën, nooit zonder meer bijbehorende gedragingen worden voorspeld. Maar ze kunnen een vingerwijzing geven over het soort gedragingen waartoe iemand zelf bereid of geneigd is, of waartoe hij anderen kan aanzetten (zie Art. 137d-f Sr). Wanneer een uitspraak een aankondiging of aanmoediging vormt van vijandige of discriminerende gedragingen, kan het maatschappelijk onverantwoord zijn haar te tolereren.

Het kan best zijn dat mensen zich niet altijd bewust zijn van de gevaarlijke implicaties van hun opvattingen en uitspraken. Dat kan liggen aan onwetendheid of kortzichtigheid. Niettemin kan al sprake zijn van enige mate van psychologische 'besmetting' met het 'virus van extreem-rechts denken, of tenminste een vermindering van de weerstand daartegen.

Het antwoord op dergelijke opvattingen en programma's moet tenminste zijn glasheldere, krachtige, maar ook realistische, gefundeerde en genuanceerde tegenargumentatie. Daarnaast dient via gedegen analyse gecontroleerd te worden of een aannemelijk verband kan worden gelegd met uitspraken die onwettig zijn. In dat geval zijn juridische stappen nodig.

(d) Ongenoegen over vermeende achterstelling


De volgende categorie betreft mensen die, terecht of niet, geloven, verwachten of vrezen dat zij worden benadeeld door de aanwezigheid van allochtonen. Er kunnen verschillende vormen van die veronderstelde benadeling worden onderscheiden.

Als eerste kunnen mensen menen concreet benadeeld te worden door de loutere aanwezigheid van allochtonen, in het bijzonder door het feit dat hen dezelfde rechten en vrijheden toekomen als autochtonen. Daarbij kan het gevoel leven dat door de overheden over de hoofden van de betrokkenen beslissingen zijn en worden genomen. Een bekende vraag is hoe de overheid kan beloven iets aan de behoefte aan woningen in de grote steden te doen, als de bouw van nieuwe woningen niet of nauwelijks de instroom van migranten kan bijhouden. Logischerwijze heeft dat gevolgen voor de wachtlijsten van woningzoekenden. Mensen laten zich daar niet altijd in 'politiek correcte taal' over uit: "die buitenlanders pikken al onze huizen in". Goedbedoelende buurtwerkers waarschuwen dat dat discriminerend is. Een aantal mensen werpt daarop tegen dat ze "helemaal geen hekel aan buitenlanders" hebben, en dat hoeft niet gelogen te zijn. Ondertussen wordt het gevoel dat men gepasseerd of zelfs gedupeerd is, niet serieus genomen, noch weggenomen.

Daarnaast kunnen bezwaren rijzen tegen veronderstelde vormen van 'positieve discriminatie ' van allochtonen. Zoals bekend leven hierover allerlei opgeblazen verhalen de ronde, en die verdienen dan ook correctie. Benadrukt moet worden dat ook andere groepen, waaronder autochtonen, vormen van compensatie genieten wegens bepaalde achterstellingen.

Verder kunnen mensen zich benadeeld voelen door concrete gedragingen van allochtonen. Gedragswijzen die uit de specifieke cultuur voortkomen kunnen vreemd, aanstootgevend of hinderlijk worden gevonden. Een voorbeeld vormt een rituele slachting op een achterbalkon waarbij buren klagen over geluidsoverlast of vervuiling. In veel gevallen kan het echter onduidelijk zijn waar de concrete benadeling uit bestaat.

Daarnaast is het een feit dat een relatief groot gedeelte van de allochtonen in criminaliteit betrokken is, met alle economische, fysieke en psychische gevolgen voor slachtoffers van dien. Duidelijk is echter dat dit eerder ligt aan hun situatie hier, en hun moeilijkheden om in deze maatschappij een weg te vinden, dan aan hun oorspronkelijke cultuur.

Wat deze klachten gemeen hebben, is dat ze tenminste een voedingsbodem vormen voor discriminatie en racisme. Welke aanpak is hier nu voor nodig?

Het eerste punt is dat klachten over benadeling beluisterd dienen te worden, óók als ze mogelijk onterecht zijn, en óók als ze allochtonen betreffen. Mensen denken, voelen en handelen altijd in zekere mate vanuit zelfbehoud en eigenbelang. Dat geldt misschien sterker in een cultuur als de onze, die gekenmerkt wordt door materialisme, massaconsumptie en individualisering, en bijgevolg door narcisme en opportunisme; alsook in sociale milieus met veel problemen, en in tijden van economische stagnatie en politieke verwarring.

Als mensen het idee of het gevoel hebben benadeeld te worden, of dat nu waar is of niet, kunnen ze gemakkelijk gevoelens van afgunst en haat ontwikkelen. Als gevolg kunnen gedachten en uitingen ontstaan die tot de eerder genoemde categorieën behoren. Het is van essentieel belang een scherpe scheiding aan te houden tussen enerzijds concrete benadeling - mogelijk maar niet noodzakelijk een voortvloeisel uit cultuureigen gedrag - en anderzijds meer irrationele klachten over culturele verschillen op zich.

(e) Slachtoffers van criminaliteit


Als er daders zijn van criminaliteit dan zijn er ook slachtoffers, en mensen die bij die slachtoffers betrokken zijn. Er zijn naar verhouding veel allochtonen in Nederland verwikkeld (geweest) in crimineel gedrag, en dus zijn er ook veel mensen, waaronder veel autochtonen, die hiervan ongevraagd en ongewild slachtoffer of getuige zijn geweest - en daarvan de nodige economische, fysieke en psychische schade hebben ondervonden. Hierdoor ontstaat een eenzijdig, sterk negatief beeld van allochtonen, dat vervolgens luid wordt rondgebazuind.

Het is duidelijk dat criminaliteit door allochtonen sterk wordt bevorderd door structurele achterstanden waarin zij verkeren. Maar op korte termijn hebben slachtoffers, getuigen en verontruste burgers behoefte aan realistische erkenning van hún problemen. We kunnen niet volhouden dat alle angst voor allochtonen enkel berust op 'verbeelding', en irrationele sentimenten en emoties, zoals angst voor vreemdelingen en onbekende leefwijzen. Wel moeten de conclusies over allochtonen in proportie worden gehouden, zodat niet gehele etnische groepen worden 'geproblematiseerd'. Een eenling kan het slechts verpesten voor de groep, als mensen generaliserend oordelen: "een allochtoon heeft het gedaan, dus alle allochtonen zijn zo". Zulke generalisaties dienen opgemerkt en ontkracht te worden.

Daarnaast moet het mogelijk zijn individuen te wijzen op hun verantwoordelijkheden in hun gedrag jegens anderen in deze samenleving. Dit vanuit het uitgangspunt: niemand is natuurlijk volmaakt of heilig, iedereen maakt fouten, heeft belangen is weleens egoïstisch, en handelt weleens asociaal. Dat betekent dat geen enkel individu en geen enkele groep bij voorbaat boven kritiek verheven is of kan zijn. Dit moet volledig losgekoppeld worden van verschillen in huidskleur, afkomst, nationaliteit, godsdienst, levensovertuiging, enzovoorts. Oók wanneer iemand 'al achtergesteld is', tot een 'kansarme' groep behoort, of grotere kans maakt in negatieve zin gediscrimineerd te worden, kan en mag hij of zij als volwaardig individu worden aangesproken, dus mag zijn of haar gedrag worden onderworpen aan discussie en kritiek.

Een Marokkaanse jongere die zich ophoudt in een criminele groep, zegt bijvoorbeeld: "We hebben geen werk. Als je geen werk hebt, dan gá je gewoon stelen. Vanzelf. Je moet wel. Je gaat meedoen met de jongens. Dat doe je gewoon". Hier wordt een bepaald gedrag als een soort natuurwet gepresenteerd, en dat is hoe dan ook onzin. Werkloosheid is vervelend, maar de overstap naar stelen is niet strikt noodzakelijk. En de sociale druk in een groep lotgenoten kan groot zijn, maar is zelden absoluut dwingend. Waarschijnlijk spelen andere factoren een rol, zoals persoonlijke gevoelens van onmacht en onzekerheid door gebrek aan perspectief en oriëntatie.

(f) Botsingen tussen culturen


Wanneer mensen bezwaren hebben tegen de cultuuruitingen van allochtonen dan is het handig eerst een onderscheid te maken in drie verschillende zaken: (a) concrete nadelen voor individuen of groepen, (b) nadelige consequenties voor de samenleving, en (c) uitingen van 'gewone' vooroordelen, overdrijvingen en dergelijke. Als er van concrete benadeling sprake is hoort dat in de vorige categorie thuis, anders gaat het om 'gewone' cultuurbotsingen.

Er ontstaan nogal eens ergernissen naar aanleiding van culturele uitingen van allochtonen, die een ander met geen mogelijkheid concreet hinderen, zoals het dragen van specifieke kleding (jelaba's, hoofddoekjes bijv.), enz.
{N.b. In 1993 was er nog weinig te bespeuren van zulke curieuze zaken als burka, chador, niqaab en dergelijke .. -CvdV, 2007.}
Daarnaast worden gedragingen van allochtonen eerder aan hun 'vreemde' cultuur geweten dan die van autochtonen, ook als het niet duidelijk is of ze echt aan die cultuur gebonden zijn. Er zijn bijvoorbeeld verschillen waar te nemen in de algemene rijstijl van automobilisten in Nederland en in andere, met name zuidelijke landen. Nu kan het voorkomen dat een allochtoon zich hier in het verkeer 'zuidelijk' gedraagt en daarmee andere weggebruikers hindert. Toch kan dit niet zonder meer worden toegeschreven aan de informele 'rijcultuur' van zijn land van herkomst. Het kan immers nog steeds om een individuele gedragswijze gaan. Dit geldt voor veel gedragingen die met allochtonen geassocieerd worden. Wat moet men met een opmerking als: "Ze rijden in van die patserige auto's"? Veel dingen schijnen ineens een stuk 'onfatsoenlijker' te zijn wanneer allochtonen het doen.

3. Consequenties van immigratie



Wat betreft de benadeling over de loutere aanwezigheid van allochtonen het volgende. In een willekeurig leefgebied is meestal een beperkt aantal beschikbare middelen voor de inwoners. De middelen moeten daardoor steeds verdeeld worden. De logische consequentie is dat mensen in zekere zin concurrenten van elkaar zijn.

Mensen kunnen het verdeelprobleem oplossen volgens 'het recht van de sterkste', maar ook voorkomen dat ze elkaars belangen schaden door te gaan samenwerken. Ze kunnen van alles gaan ruilen , en als dat tot ieders tevredenheid gebeurt wordt het collectief belang gediend. Voorwaarde is dat de ruilpartners elkaar vertrouwen in hun toezeggingen. Daarom krijgen verworven aanspraken - op zaken als woonruimte, persoonlijk bezit, werk - hun beslag in afspraken, regels, wetten, tradities en conventies. Hieronder behoren de begrenzingen van de persoonlijke ruimte, de leefgroep (het gezin), de nederzetting (dorp of stad), en het territorium van de groep (het land). Op overtreding van de regels - overschrijding van grenzen - staan vaak sancties.

Wanneer in een samenleving nieuwelingen komen vraagt dat allereerst om toewijzing van economische middelen: woning, werk of uitkering, enzovoorts. Als het aantal gebruikers in een gebied snel sterk toeneemt (of afneemt) is herverdeling van de middelen nodig. De samenleving heeft daar tijd voor nodig. Op korte termijn echter vragen de nieuwkomers om een beslag op een reservoir van algemene middelen dat nog niet is aangepast. Dat kan concurrentie geven met de langer aanwezigen, die misschien wat van hun verworvenheden moeten inleveren. Die kunnen zich dan afvragen: "Zijn mijn belangen veilig? Heeft de overheid de ontwikkelingen nog onder controle?" Dit soort ongerustheid is op zich begrijpelijk.

Het moet in een democratie mogelijk zijn bezwaar te maken tegen beleidskeuzes van de overheid. Ook wanneer die keuzes al gemaakt zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot allochtonen die reeds zijn toegelaten. Wat dus ter discussie gesteld kan worden is het beleid zoals dat tot dusver gevoerd werd. Dat moet echter scherp gescheiden worden van de grondrechten die allochtonen reeds zijn toegewezen.

Een rechtvaardige samenleving hanteert de grondregel dat ieder gelijke rechten en vrijheden heeft, en in principe gelijke kansen verdient. Zodra iemand in de samenleving is opgenomen, kan deze zich beroepen op deze grondregel. Vanaf dat moment heeft niemand het recht dat te betwisten. De grondrechten van allochtonen zijn dus niet terug te draaien, behalve op grond van heel ándere criteria. Denkbaar is dat iemand de burgerrechten kunnen worden ontnomen, en hij zelfs het land kan worden uitgezet, wanneer hij ernstige schade aan de samenleving toebrengt, met name de grondrechten van medeburgers schendt of miskent. Maar criteria van de laatste soort moeten strikt voor iedere burger gelden - onderscheid naar afkomst mag daar geen enkele rol in spelen.

Kritiek op het overheidsbeleid mag consequenties hebben voor het beleid in de toekomst, en de positie van mensen voor het gevoerde beleid verantwoordelijk waren. Maar niet voor de positie van mensen, zoals die uit dat beleid voortvloeide, of die nu van auto- of allochtonen is.

Tegengeworpen kan worden dat dit alles in theorie leuk klinkt, maar in de praktijk anders uitpakt. Tot nu toe moest een relatief kleine bevolkingsgroep bij de instroom van allochtonen, althans de eerste tijd, onevenredig veel opvangen en inleveren, met name in de sfeer van wonen. Bovendien blijkt een groot deel van de allochtonen nog steeds in sociale en economische achterstand te verkeren. De toelating van allochtonen zoals die tot dusver heeft plaatsgevonden is kennelijk nog niet echt verwerkt. De vraag is: kan de samenleving dat niet, of wil ze dat niet? Het 'kunnen' blijkt in ieder geval aan economische beperkingen gebonden.

Een onbeperkte toelating van immigranten, of de 'open grenzen' optie, zou ter voorkoming van schrijnende sociale misstanden vragen om 'open' inkomens, woningen, werkplaatsen, enzovoorts, van iedere inwoner. Tot het laatste zijn de meeste mensen in hun persoonlijk leven niet bereid. Restricties op de toelating van allochtonen zijn dus onvermijdelijk.

Lange tijd heeft een taboe gerust op de discussie over het allochtonenbeleid. In goedbedoelde pogingen om discriminatie en racisme tegen te gaan werd jarenlang informatie achtergehouden of vervormd. Nog steeds is weinigen bekend hoe het toelatingsbeleid wordt bepaald. Er is onvoldoende informatie over de verschillende opties, over gehanteerde quota's en voorwaarden, en over benodigde maatregelen voor de opvang. Daardoor kunnen mensen moeilijk inschatten welke concrete gevolgen de beleidsopties voor hen kunnen hebben. Gebrek aan openheid en heldere, betrouwbare informatie nodigt echter uit tot wilde geruchten die wellicht meer schade doen dan feitelijke informatie.

Wanneer bezwaren en afgunstgevoelens onuitgesproken blijven en/of niet beluisterd en erkend worden, verliezen mensen het vertrouwen in de mogelijkheden hun problemen via communiceren onder de aandacht te brengen en op te lossen. Ze sluiten zich af, en kunnen steeds moeilijker worden aangesproken op de problemen. Frustratie en wrok kunnen 'onderhuids' gaan broeien en groeien en onverwacht tot uitbarstingen komen.

Deze problematiek is jarenlang genegeerd en ontkend. De hoge prijs van die verwaarlozing is dat de problemen minder goed beheersbaar werden.

4. Enkele suggesties voor een aanpak



Inmiddels is de discussie over de verhoudingen tussen allochtonen en autochtonen (goddank) uit de taboesfeer gekomen. Dat ze in het begin nog wat chaotisch verloopt is niet verwonderlijk.

Een toename van discriminatie en racisme is zeer gevaarlijk. Maar het blijkt niet - voorzichtig uitgedrukt - dat de tot dusver toegepaste methoden om die tegen te gaan erg sterk werken. Hier past de vuistregel: als wat je doet niet werkt, doe dan wat anders. Als we onrecht willen wegnemen of tenminste voorkomen, moeten we accepteren dat de samenleving kennelijk een beperkte opnamecapaciteit heeft, in samenhang met een beperkt draagvlak voor tolerantie en opoffering zin. Het toelatingsbeleid moet eigenlijk steeds op die 'echte' opnamecapaciteit afgestemd zijn, en niet op een ideale maar tot dusver niet bereikte en wellicht utopische toestand. Daarbij moet rekening worden gehouden met factoren als:
(1) de mate waarin in de huidige situatie onrechtvaardigheden bestaan.
(2) de mate waarin eventueel bestaande misstanden op korte termijn kunnen worden rechtgezet.
(3) de mate waarin de huidige inwoners de eventuele economische risico's kunnen inschatten die verdere toelating van immigranten voor hen kan opleveren, en die ook willen accepteren.
(4) de mate waarin de mogelijke economische risico's gelijk over de bevolking gespreid kunnen worden.

Al deze factoren worden sterk bepaald door de houding, de welwillendheid van de bevolking.

Als mensen de gewenste tolerantie en solidariteit niet spontaan uit zichzelf opbrengen, heeft het geen zin te verwachten dat ze dat plotseling wel zullen gaan doen. Gedragsverandering kunnen we wel bevorderen door heldere voorlichting over ieders rechten en plichten.

Mensen nemen uitsluitend genoegen met veranderingen als die - binnen hun subjectieve beleving - een volwaardig alternatief bieden voor wat zij tevoren hadden. Belangrijk is dat mensen het gevoel hebben dat ze er niet op achteruitgaan. Als mensen moeite hebben met veranderingen dan is vooral geruststelling nodig. Op korte termijn kan die berusten op verzinsels, maar op langere termijn zal ze aan de relevante feiten moeten voldoen.

Belangrijk is goed luisteren naar bezwaren en grieven. En 'echt luisteren' betekent dat je de ander laat merken dat je je kunt en wilt inleven in de subjectieve beleving van zijn concrete situatie. Dat houdt echter nog géén automatische instemming met zijn standpunten in.

De vraag is vervolgens: is er inderdaad iets mis, en zo ja, wat? We zullen daarvoor moeten uitzoeken hoe de situatie in elkaar steekt, en op basis van eenduidige criteria beoordelen of van concrete benadeling sprake is. Daarbij moeten mogelijk reële bezwaren wel steeds scherp worden onderscheiden van overdrijvingen. Nodig is dus een combinatie van begrip voor subjectieve beleving van personen, en tegelijk het streven naar een objectieve beoordeling van de situatie.

Wanneer er géén concrete benadeling valt vast te stellen is het zaak dit tactvol maar effectief duidelijk te maken. De kwestie is pas opgelost als ook het subjectieve ongenoegen echt is weggenomen. Nodig is tenminste dat de klager zelf de ongegrondheid inziet van zijn klachten. Je kunt pas aannemen dat je boodschap is ontvangen als je communicatie-partner in zijn waarneembare reactie demonstreert dat hij je echt begrepen heeft. Zolang dat niet blijkt, communiceer je nog niet in de juiste taal, en zul je, al communicerende, moeten blijven zoeken naar de vereiste aansluiting.

Is er wél sprake (geweest) van concrete benadeling dan moeten we dat tenminste erkennen , en vervolgens zorgen voor oplossing van de bestaande problemen en redelijke compensatie voor geleden schade. Soms zullen concrete beleidsmaatregelen nodig zijn om de feiten om te buigen.

Wanneer we deze kwesties aanroeren moeten we rekening houden met de gevoeligheid van het onderwerp. Een open discussie kan door een aantal factoren ontaarden in een verscherping van tegenstellingen. Wanneer de reële problemen aandacht en erkenning krijgen zullen bepaalde elementen proberen om álle schuld van hun onvrede bij allochtonen te leggen.

Aan de andere kant kunnen er mensen zijn die huiverig zijn om vraagtekens te zetten bij het beleid, en vooral bij gedragingen van allochtonen. Men vreest voor 'concessies aan racisme', en het gevaar van afglijden langs het hellend vlak. Dergelijke signalen zijn nuttig als aansporingen om des te zorgvuldiger te werk te gaan. Aan de andere kant is doen alsof allochtonen van porselein zijn, ook niet bevorderlijk voor hun zelfgevoel.

Het is van de hoogste prioriteit dat uitbuiting van de problemen door extreem-rechts wordt voorkomen. Wanneer we de mogelijkheid uitspreken dat de aanwezigheid van allochtonen problemen voor autochtonen kunnen opleveren, moeten we steeds tegelijk met de grootse nadruk wijzen op de rechten van de allochtonen! Boven alles staan de universele mensenrechten die niemand ontzegd kunnen worden. En wie genaturaliseerd Nederlander is, mag nooit op grond van zijn afkomst of bloedlijn de burgerrechten worden ontnomen. Ieder moet duidelijk worden gemaakt dat tornen aan het principe van gelijkwaardigheid, gelijke rechten en vrijheden van mensen in Nederland - van welke nationaliteit of afkomst ook - ertoe leidt dat niemands rechten gegarandeerd zijn. Vanaf dat moment staat iedereen op de glibberige wand van het hellend vlak, en rest als laatste spelregel de wet van de jungle.

Verder zijn er categorieën immigranten die rechten ontlenen aan wetten, internationale verdragen en jurisprudentie: bijvoorbeeld mensen met een Nederlands paspoort - dus staatsburgerschap (zoals Antillianen), nieuwkomers uit EG-landen, asielzoekers (wegens het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties), en immigranten in het kader van gezinshereniging en -vorming. De immigratie valt dus maar voor een deel te beperken.

Wanneer buitenlanders die hier illegaal zijn, als werknemer bijdragen aan de instandhouding van bedrijfstakken, dienen zij gelegaliseerd te worden, of tenminste recht te krijgen op normale lonen en toegang tot de algemene sociaal- maatschappelijke voorzieningen.

Het is van belang bekendheid te geven aan de bijdragen die door allochtone minderheden aan onze samenleving zijn en worden geleverd. Dit betreft in ieder geval harde economische feiten, maar ook de - meer subjectieve - culturele verrijking van Nederland.

Aparte aandacht verdienen asielzoekers die duidelijk politiek vluchteling zijn. Mensen die duidelijk in mensonterende omstandigheden leven en peilloze verschrikkingen doormaken, zoals vluchtelingen en (ex-) concentratiekampbewoners uit voormalig Joegoslavië, verdienen zonder aarzelen een zeer ruimhartig onthaal. Tot dusver is hierin een zuinigheid getoond die nogal beschamend is voor een land dat altijd zo prat gaat op haar menselijke waarden.

5. De multiculturele samenleving vraagt structuur



Er bestaat in Nederland al een multi-etnische samenleving, en daarmee een multiculturele samenleving. In hoeverre zijn verschillende culturen in een samenleving met elkaar te combineren? Kunnen mensen van verschillende culturen prettig met elkaar leven?

Mensen verschillen altijd, maar om met elkaar om te kunnen gaan is een minimale overeenstemming, of aansluiting nodig in de 'taal' waarin ieder denkt, voelt en zich uit. Als de communicatie hapert moet er weleens een verschil vertaald, een kloof overbrugd worden. Dat lukt niet altijd tussen individuen, en ook niet altijd tussen culturen. Om in dat geval conflict te voorkomen moet tenminste één partij 'water in de wijn doen' en zich enigszins aanpassen. Dat is gemakkelijker wanneer men daarvan het belang inziet, bijvoorbeeld het bevorderen van samenwerking tot wederzijds voordeel. Daarnaast is het, wanneer verschillen problemen opleveren, goed om ook naar de overeenkomsten te kijken.

Er zijn tussen menselijke culturen, naast verschillen, altijd wel overeenkomsten te vinden. Culturen zijn dus nooit als geheel 'onverenigbaar' met elkaar. Al is een precieze berekening van de mate waarin specifieke culturen bij elkaar passen of niet, niet te maken. Wel kan worden vastgesteld wanneer specifieke cultuurelementen met elkaar botsen. Concrete gedragsnormen kunnen logisch tegenstrijdig zijn, zoals een traditie van gedwongen infibulatie ten opzichte van het principe van onschendbaarheid van het eigen lichaam. Wanneer zulke diepgaande verschillen naast elkaar voortbestaan kan dat rechtsongelijkheid inhouden. Dat kan tot erosie van het algemeen rechtsgevoel leiden (normvervaging). Om dat te vermijden hebben we een meta-norm nodig die voorschrijft hoe over dit soort verschillen te beslissen. Dus ook de multiculturele samenleving vraagt structuur. De vraag is steeds: waar zullen we de grens te trekken?

Het begrip 'cultuur' impliceert een systematiek van tradities in een samenleving. Binnen een cultuur is het cultuurgoed afgestemd op de mensen in die cultuur. Bij een groot aantal nieuwkomers van andere culturen kan het 'oude' cultuurgoed plotseling achterhaald blijken te zijn. Er is dan tijd nodig om de culturele tradities bij te stellen. Als er in een periode cultuurelementen zijn (zoals schoolboekjes) die niet alle ruimte openlaten voor alle elementen uit de cultuur van elke nieuwkomer, hoeft dat niet op discriminatie of 'systematische achterstelling' te wijzen. Vinden we dat wél dan moeten we tevoren rekening houden met elke mogelijke nieuwkomer: dus alle culturen en ethische of religieuze groepen over de hele wereld. Dat vereist niet alleen een multi-culturele, maar een pan-culturele samenleving. Die geeft een combinatorische explosie van culturele mogelijkheden om rekening mee te houden. Dat ligt buiten de mogelijkheden van elke overheid, elke regulering. Er kan een chaos ontstaan die kansen biedt voor extreem-rechts. Daarbij impliceert pan-culturisme een volledig en onvoorwaardelijk cultuurrelativisme . Dat vraagt maximale ruimte voor de totale, grenzeloze variatie van mogelijke normen en waarden: waaronder mogelijk racistische en fascistische. Die weg lijkt dan ook kortzichtig en naïef.

Een onbeperkte ruimte voor alle mogelijke (sub-) culturen vereist maximale, absolute tolerantie. Dat is echter niet wat een 'echte' democratie beoogt, want die houdt onder meer in:
(a) Ieder wordt gelijkwaardig beschouwd, dus ieder heeft in beginsel gelijke rechten en vrijheden. Men mag zich gedragen zoals men zelf wil, en zeggen wat men wil, zolang en voorzover men de gelijkheid van rechten en vrijheden van anderen respecteert - dat wil zeggen: niet schendt of miskent.
(b) In een democratie krijgt de voorkeur van de meerderheid in principe voorrang, maar dan wel binnen de grenzen, aangegeven door de grondrechten van de minderheden.

Het gaat dus om genuanceerde, optimale tolerantie.

De honderd procent ideale, volmaakt rechtvaardige samenleving zal op deze aardbol wel nooit bereikt worden. Democratie is daarom niet zozeer een feitelijke toestand, maar een streefdoel, dat tot op zekere hoogte verwezenlijkt kan worden, maar waaraan steeds hard gewerkt moet worden, en dat nooit volledig bereikt zal worden. In onze samenleving is al veel bereikt, maar valt ook nog heel wat te verbeteren.

Het moet in een democratie mogelijk zijn dat ieder aan een open discussie deel kan nemen over welk vraagstuk ook: dus ook over de concrete structuur van de multiculturele samenleving. Maar dan alleen als gedragingen en keuzes ter discussie worden gesteld, en niet persoonlijke eigenschappen - aangeboren of aangeleerd - want dan miskennen we mensen hun keuzevrijheid om eventueel te veranderen. Buiten discussie staan uiteraard ook de persoonlijke waarde en de 'aard' van de totale persoon van mensen.

Een cultuur kan veranderen onder invloed van andere culturen, maar laat zich niet zomaar doelbewust, volgens plan of onder dwang, sturen. Proberen te dwingen is weinig democratisch, kan op heftige tegenstand stuiten en een averechts effect opleveren. Willen we een prettige samenleving en geen jungle, dan zal iedereen in zijn gedrag rekening moeten houden met andere culturen. Dat betreft normen en waarden rond wonen, werken, sociale omgang, seksualiteit, vrijetijdsbesteding, religie, enzovoorts. Autochtonen moeten worden voorgelicht over andere culturen (te geven door allochtonen), maar allochtonen ook over de Westerse, met name Nederlandse cultuur. Tijd en middelen blijven beperkt, zodat het onvermijdelijk is dat de verschillende culturen aandacht krijgen naar de relatieve omvang van de betreffende bevolkingsgroepen in de samenleving.

Cultuurverschillen kunnen bij individuen tot grote psychische en sociale problemen leiden. Een gezin van allochtone afkomst kan bijvoorbeeld te maken hebben met een diepe kloof tussen een nogal streng islamitische vader, en zijn wat rebelse zoon van de tweede generatie die opgegroeid is temidden van de normen, waarden en verlokkingen van de moderne westerse consumptiemaatschappij, maar daarin heel moeilijk een plaats kan vinden. De maatschappelijke uitgangspositie van zo'n jongere is vaak ongunstig door factoren als taalachterstand, laag opleidingsniveau, en discriminatie op de arbeidsmarkt. Het scheppen van betere sociale en economische voorwaarden is dan nodig, maar niet voldoende. Er moet tegelijk iets gedaan worden aan de verwarrende tegenstrijdigheden in normen en waarden waar deze jongeren vaak - bewust of onbewust - mee leven. Een eerste vereiste is expliciet maken: de belangrijkste opvattingen van de verschillende culturen moeten per levensgebied naast elkaar worden gelegd, vergeleken en besproken. Sociaal werkers van allochtone en autochtone afkomst kunnen met elkaar samenwerken om de meest voorkomende patronen in kaart te brengen. Dan kunnen 'gelukkige compromissen' worden verzonnen die voor allochtone jongeren (beter) werkbaar en leefbaar zijn. Dit is uiteraard een enorm karwei, dat veel investering van geld en energie vraagt. Gezien de ervaringen moeten we bovendien accepteren dat succes maar in beperkte mate valt te verwachten. Maar elke verbetering is meegenomen.

6. Angst voor het onbekende



Kritische geluiden over immigratie worden nog steeds vaak 'weggezet' als uitingen van xenofobie, een gesteldheid die als buitengewoon kwalijk wordt beschouwd. Dat is enigszins ironisch omdat vrijwel niemand gespeend is van de algemene menselijke ambivalentie tegenover het onbekende. Dat wil zeggen, het is niet heel zeldzaam dat mensen op sommige momenten enige moeite hebben met (zeer) snelle en omvangrijke veranderingen in hun omgeving.

Daarbij blijken vaak algemeen menselijke tekortkomingen in het omgaan met het anders-zijn van anderen. Juist op dit aspect van de mens zijn extreem-rechtse denkwijzen en sympathieën gebaseerd, en proberen extreem-rechtse figuren in te spelen.

In dit verband zou ik enkele psychologische principes willen bespreken.

(a) De neiging tot egoïsme


De eerste regel is dat we het willen redden in deze wereld en dat daarvoor enig gezond egoïsme noodzakelijk is. Iedere volwassene is nu eenmaal het meest verantwoordelijk voor zichzelf en die verantwoordelijkheid kan door niemand worden overgenomen. We hebben dan ook de neiging te redeneren vanuit zelfbehoud en eigenbelang, en leggen situaties graag in ons eigen voordeel uit (het redeneren pour besoin de la cause). Tot onvoorwaardelijke tolerantie jegens onze medemensen zijn we meestal niet in staat: omdat dat in strijd is met de voorrang die we onze zelfverantwoordelijkheid geven. Er zijn wel mensen die het prediken, maar weinigen die het ook consequent in de praktijk brengen.

(b) De behoefte aan zekerheid


We zijn voor ons leven en welbevinden sterk afhankelijk van onze omgeving. Daarom moeten we kunnen inschatten of dingen en mensen voor ons belangrijk, bruikbaar, gevaarlijk of onschuldig zijn. We hebben dus de behoefte te begrijpen wat er in onze leefwereld gebeurt. Een moeilijkheid is dat de werkelijkheid welhaast oneindig veelomvattend, complex en grillig is, terwijl onze vermogens tot waarnemen, begrijpen en kennen in verhouding uiterst beperkt en feilbaar zijn. We bekijken de wereld, onszelf en de ander als door een wazige bril, die ook nog gekleurd is door onze behoeften, belangen en emoties. Menselijke 'kennis' over de werkelijkheid is dan ook altijd subjectief, relatief, onvolledig, en in zekere mate onnauwkeurig, willekeurig, en partijdig (o.m. Korzybski, 1933; Wehl, 1927/1949, p.83, 116; Popper, 1934/ 1959, p.111; Lakatos, 1970; Kahneman, Slovic en Tversky, 1982).

Als we iets of iemand niet kunnen 'plaatsen' (een betekenis geven) kan dat ons nieuwsgierig maken, maar als we denken dat onze belangen gevaar lopen, ook onzeker, angst en vijandig. 'Excentrieke' mensen, en vreemdelingen en nieuwkomers kunnen die reacties oproepen.

(c) De dreiging van verandering


Aan de ideeën die we eenmaal hebben opgedaan hechten we groot belang en houden we ons angstvallig vast. We laten onze vertrouwde voorstelling van de wereld niet graag verstoren. Als grote veranderingen plaatsvinden kost het ons tijd en energie om die te verwerken. Vernieuwingen kunnen we alleen waarderen als we niet het idee hebben dat ze in ons nadeel zouden kunnen zijn, en als we ons naar eigen voorkeur en in ons eigen tempo kunnen aanpassen. Mensen die te snel te veel verandering brengen, worden met argwaan bekeken.

(d) De charme van de eenvoud


We hebben in principe dus baat bij de waarheid, maar hebben daar in de praktijk danig moeite mee: ons begripsvermogen is beperkt en zeer feilbaar, we hebben een grote behoefte aan emotionele zekerheid, we hebben vaak moeite met veranderingen, en daarbij een sterke neiging tot gemakzucht. Daardoor proberen we onze voorstelling van de wereld zo eenvoudig mogelijk te houden, met name door te generaliseren. We geven de dingen snel betekenis en trekken vergaande conclusies. Informatie die ons verontrust vermijden we graag, of vervormen we zodanig dat ze weer in ons straatje past. We geven de voorkeur aan snelle en gemakkelijke oplossingen van complexe problemen - ook wanneer die op langere termijn nieuwe problemen geven.

Pasklare antwoorden bieden het voordeel dat gebeurtenissen en mensen in duidelijk afgebakende 'hokjes' kunnen worden geplaatst: ja of nee, voor of tegen, goed of slecht, zwart of wit. Mensen die simpele, krachtige meningen poneren en eenvormige gedragingen vertonen, wekken een illusie van standvastigheid, dus voorspelbaarheid. Nuances scheppen daarentegen onzekerheid. Ons denken heeft dan ook de neiging zaken die onderscheiden zijn hetzij te scheiden, hetzij op één hoop te gooien.

Wie genuanceerd denkt is voor anderen moeilijker te volgen, te begrijpen, te 'plaatsen'. Iemand kan zich bijvoorbeeld bij diverse politieke partijen wel op een aantal punten vinden, maar bij geen enkele volledig op alle punten. Dan kan hij de verdenking op zich laden zich op de vlakte te houden, geen vaste positie in te nemen, en met alle winden mee te waaien ("Aan welke kant sta jij eigenlijk?"). Hoe dan ook wordt het voorspellen van zijn keuzes in concrete situaties ingewikkelder. Wantrouwen is dan snel gewekt.

Juist de geest van de fascist kent weinig nuances. De wereld wordt verdeeld in Goed- Kwaad, Held- Boef, Vriend- Vijand, of welke tweedeling ook. Het gaat dan steeds om de drogreden van het uitgesloten midden ; bijvoorbeeld: "Wie niet bij ons hoort is onze vijand", of "Wie niet voor ons is is tegen ons", of "Wie niet meewerkt aan de oplossing van het probleem is onderdeel van het probleem". Alle gedrag wordt tot één dimensie, of factor teruggebracht: iemand is wel of niet 'goed'. Dat is psychologisch onzin, daardoor werkt het niet. Om nuancering te vermijden kan men de oplossing vervolgens zoeken in het steeds verschuiven van de tweedeling. Maar dat betekent dat er steeds nieuwe zondebokken nodig zijn. Men komt niet op het idee een echte, structurele oplossing te zoeken en eerst eens realistische nuanceringen aan te brengen.

Het kan ook verleidelijk zijn mensen in te delen naar de tweedeling 'voor' of 'tegen' racisme.
Een voorbeeld is de redenering: (1) "Deze auteur schrijft dingen waarvan sommige ook door de CD worden verkondigd"; (2) "de CD is extreem-rechts"; (3) "dus deze auteur is extreem-rechts".
Dit soort polarisatie schept slechts kloven tussen mensen en groeperingen en belemmert dialoog en samenwerking.

(e) Moeite met eigen verantwoordelijkheid


Verder merken we, vanwege onze menselijke feilbaarheid, dat we met sommige situaties moeilijk om kunnen gaan. Het is dan verleidelijk om de verantwoordelijkheid voor de eigen onhandigheid en onzekerheid af te schuiven op anderen. Sociale en maatschappelijke misstanden worden geweten aan simpele eigenschappen van bepaalde personen in plaats van de meer ingewikkelde, achterliggende, structurele oorzaken.

Mensen die anders zijn, er niet helemaal bij horen, bieden dan vaak meerdere 'voordelen': hun afwijkende gedrag krijgt een betekenis, een morele, en daardoor emotionele plaats ("Ze doen zo omdat ze slecht zijn"); én het eigen onbehagen kan aan een externe oorzaak worden toegeschreven ("Het ligt niet aan mij, dus ik ben goed"). Bij wangedrag van enkelen wordt meteen de hele groep of buurt over één kam geschoren, zolang men daar tenminste niet zelf bij hoort. Kenmerkend is dat, als een blanke Nederlander iets uithaalt, zelden wordt gegeneraliseerd naar 'alle blanke Nederlanders'!

Het zoeken naar een zondebok dient om de eigen onvrede af te kunnen reageren. Dit treft vaak een minderheid en/of een zwakkere partij, waarover macht kan worden uitgeoefend. Dat geeft een goedkope, zij het kortstondige, sensatie van macht, beheersing en grootsheid. Ook geeft het de suggestie dat er tenminste iets aan de problemen gebeurt. Al met al voelt dat beter dan de onzekerheid (en sociale schaamte voor het eigen falen).

Een gemakkelijke oplossing kan een snelle bevrediging geven. Vaak lost ze de echte problemen echter niet op, is ze een schijnoplossing. De bevrediging is oppervlakkig en kortstondig, zodat al gauw herhaling nodig is. Dit werkt sterk verslavend. Tegelijk raakt men ontwend om aan een echte, constructieve oplossing te werken, wat immers veel meer energie vraagt en duurzame toewijding. Het wordt steeds moeilijker de daarvoor benodigde verantwoordelijkheid op te nemen.

(f) De angst voor macht


Zoals gezegd heerst onder mensen altijd een zekere concurrentie. Daarbij kunnen mensen allerlei mogelijkheden hebben om het anderen behoorlijk lastig of zelfs onleefbaar te maken. Als iemand kwetsbaar is voor een ander, vertegenwoordigt die ander een zekere macht tegenover de persoon. Er bestaat 'objectieve' macht, die berust op fysieke krachtsverhoudingen, en macht die subjectief bij een ander verondersteld of ervaren wordt. Beide vormen van macht zijn altijd relatief, maar niettemin van levensbelang. Macht - feitelijk of verondersteld - maakt het mogelijk te dreigen, en daardoor gunsten af te dwingen. Ook zonder openlijke dreiging rijst de vraag of degene met macht de belangen van anderen zal schaden of respecteren.

Als iemand onbekend is, of sterk verschilt van onszelf, dan weten we minder zeker binnen welke grenzen hij zich zal gedragen. We verwachten daardoor van bekenden, leden van de eigen groep, minder snel ongewenst gedrag, dan van onbekenden, vreemdelingen, buitenstaanders.

(g) Een zwak voor autoriteit


In westerse, maar ook niet-westerse culturen bestaat een sterk geloof in de rechtmatigheid van geïnstitutionaliseerde macht. Onderzoek wijst uit dat de meeste mensen de neiging hebben te gehoorzamen aan een autoriteit als die hen, in de naam van recht, wet of wetenschappelijk nut, opdraagt om anderen pijnlijke, schadelijke en zelfs dodelijke behandelingen toe te dienen (Milgram, 1963, 1964a, 1965; Aronson, 1972; Bierbrauer, 1973; Baumrind, 1964; Mantell, 1970). Dit geldt zelfs als er geen fysieke dwang is; als er geen of slechts een geringe materiële beloning is; als het algemeen nut ontbreekt of onduidelijk is; als het lijden en de doodsstrijd van de slachtoffers waarneembaar is; en als de daders zelf grote verwarring en zelftwijfel tonen over hun eigen, gehoorzame maar sadistische gedrag.

Het 'likken naar boven en trappen naar beneden' wijst op het zich volledig voegen naar een sociale hiërarchie, hetgeen kenmerkend is voor de mentaliteit van de 'autoritaire persoonlijkheid' (Adorno, 1950, 1968). Deze is dus geen zeldzaamheid: veel mensen lenen zich gemakkelijk als folterknecht of kampbeul. Nog griezeliger is dat de meeste mensen hun eigen morele standvastigheid in sociale situaties waarin macht en autoriteit een rol spelen, schromelijk overschatten.

(h) Veiligheid zoeken in de groep


De mens is een sociaal dier, waarvoor de groep van levensbelang is. Door ons bij een groep aan te sluiten vergroten we onze macht. Daarentegen zijn we als eenling tegenover een groep extra kwetsbaar.

Zodra er een groep is, is er een groepscultuur. De groepscultuur bestaat in een systeem van codes : afspraken en gewoonten, waarden en normen. Daartoe behoort ook een taal, een stelsel van uitdrukkingen en symbolen die betekenis hebben voor de groepsleden. Wie nieuw in de groep komt, en geen buitengewone macht bezit tegenover de groepsleden, zal worden gevraagd zich aan te passen aan de heersende codes. Als de nieuweling voldoende weet aan te sluiten op de 'taal' van de groep, heeft hij of zij ook de mogelijkheid invloed op de groepscultuur uit te oefenen.

Uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen erg ver gaan in hun neiging zich te conformeren aan de groep waarin ze verkeren. Zij passen hun mening aan aan die van de meerderheid, zelfs als de laatste onmiskenbaar fout is (Asch, 1969; Allen & Levin, 1971).

Niettemin komt het in vrijwel alle culturen voor dat individuen verschillen van de overheersende meerderheid. Deze hebben vaak een speciale sociale functie, of worden voorlopig getolereerd zolang er weinig reden is tot ongerustheid. Er is dan sprake van een passieve tolerantie of gewoon onverschilligheid, onder het motto: "leven en laten leven". In zo'n situatie hebben vanouds in veel culturen de Joden verkeerd: helaas vaak onderbroken door periodes van sociale onrust waarin zondebokken gezocht werden en soms pogroms volgden. Democratie en tolerantie vragen dan ook om voortdurende waakzaamheid.

Wanneer iemands macht toeneemt, of lijkt toe te nemen, kan dat verontrustend zijn - zelfs als die macht nog in geen verhouding tot de eigen macht staat. Individuen concurreren onderling, maar ook groepen. Typerend is dat in een samenleving ware paniek kan ontstaan zodra een kleine minderheid iets meer rechten, vrijheden en macht ten opzichte van de meerderheid krijgt of lijkt te kunnen krijgen - al is het alleen maar doordat hun aantal toeneemt. Leden van de heersende klasse anticiperen vaak zeer voorbarig op mogelijke gevolgen. Gevreesd wordt dat allerlei sociale en economische verworvenheden in gevaar komen. Men wordt bang dat de eigen cultuur in de verdringing zal komen, en daarmee, als men zich sterk met die cultuur geïdentificeerd heeft, een deel van de eigen identiteit. Het schrikbeeld ontstaat dat 'de anderen' zich hechter zullen gaan verenigen, tot een machtsblok, of een leger, en zich dan tegen 'ons' keren. Daardoor worden allerlei uitingen van de minderheid uitgelegd als de boze voortekenen van rampzalige ontwikkelingen.

Het geeft een vertrouwd gevoel om te gaan met mensen die onze geestverwanten of lotgenoten zijn. Het kan verleidelijk zijn mensen die anders zijn of lijken maar te mijden. De prijs is echter dat we afhankelijk worden van de 'eigen' groep. Er is kans dat we 'onze' groep (dus leefwereld) steeds kleiner definiëren. Dan blijft de onzekerheid echter in stand en wordt nog versterkt. De enige oplossing is te blijven communiceren, ook met de 'andere' anderen.

We blijven allemaal mensen en zullen de bovengenoemde, irrationele neigingen nooit helemaal kwijtraken. Er wordt daarom wel gezegd dat de mens geen rationeel wezen is, maar rationaliserend . Maar we zijn ook weer niet totaal passief, machteloos onderworpen aan onze impulsen. We kunnen leren bij onszelf gade te slaan hoe ze werken, en ze vervolgens actief, doelgericht en creatief leren hanteren. Met name cognitief psychologen hebben methoden en technieken ontwikkeld om in het dagelijks leven emoties en driften te kunnen combineren met verantwoordelijk denken en handelen (bijv. Ellis, 1974).


7. Psychologische voorwaarden voor tolerantie



Elke samenleving heeft een absorptievermogen, een draagkracht voor verandering en vreemde invloeden. Die verwerkingscapaciteit is altijd beperkt - dat is een probleem van alle tijden. Maar ze kan wel verschillende gradaties hebben, en in de tijd variëren. Hoe valt een tolerant maatschappelijk klimaat te bevorderen? Allereerst is de samenleving is niet een magisch soort 'super-organisme', maar ze bestaat in de complexe manieren waarop een aantal individuen met elkaar om plegen te gaan. De mate nu waarin personen tolerantie opbrengen is slechts indirect afhankelijk van economische en materiële factoren. Mensen reageren immers niet rechtstreeks op fysische en fysieke omstandigheden, maar op hun subjectieve beleving ervan. Dit laatste is het product van waarneming en interpretatie volgens individuele en collectieve gewoonten van betekenisgeving ( semantische conventies). De fundamentele voorwaarden voor tolerantie liggen dan ook in het psychologische draagvlak voor 'tolerantie'. Dit wordt op het individuele niveau bepaald door bewuste en vooral onbewuste levenservaringen, vaardigheden, en ideeën (normen en waarden).

Verschillen bestaan tussen ieder individu, iedere bevolkingsgroep en iedere cultuur. Hoe kunnen we in het algemeen bevorderen dat mensen, ondanks de eerder besproken vormen van menselijke feilbaarheid, tolerant(er) met die verschillen omgaan? Willen mensen een bepaald gedrag voor langere tijd vertonen, dan hebben ze daar de bijbehorende instelling voor nodig, of mentaliteit . Die impliceert een bepaalde motivatie. Mensen zijn sterker geneigd bepaald gedrag voort te brengen, wanneer ze het uit zichzelf opbrengen, er dus oprecht toe gemotiveerd zijn. Dwang meestal alleen tijdelijk en roept bewuste of onbewuste weerstand op, en daarmee tegengestelde motivatie op langere termijn. Belangrijk is dat mensen het idee hebben dat het beoogde gedrag in hun eigen belang is, én dat ze het gevoel hebben dat ze echt vrij zijn ervoor te kiezen. Ze moeten dus meerdere alternatieven ter beschikking hebben waarvan één, het gewenste gedrag, hen duidelijk voordeel biedt terwijl de andere duidelijk nadeel opleveren. Als er geen economisch voordeel aan valt te verbinden, dan moet er winst in termen van subjectieve beleving aan worden gekoppeld: met name een of andere voldoening die het geeft, een 'goed gevoel'.

Een gevaar bij het bestrijden van discriminatie en racisme is 'wens-denken': redeneren dat volledige, belangeloze en onvoorwaardelijke tolerantie 'zou moeten'. Uitspraken die niet realistisch zijn, doelen die niet haalbaar blijken te zijn, het opdringen van tempo en keuzes in verandering, en te hoge verwachtingen, stellen te hoge eisen aan het publiek. Een bevoogdende of drammerige bejegening wordt niet gepikt. Mensen verliezen de interesse en worden (weer) apathisch. Of ze worden juist geïrriteerd en gaan hun weerbaarheid en 'assertiviteit' demonstreren door 'uit protest' tegen te werken of zelfs extreem-rechts te gaan stemmen.

Hoe kunnen we mensen op een doelgerichte manier beïnvloeden? Een principe van psychologische beïnvloeding is: ' eerst afstemmen, dan pas sturen'. Je kunt de denkprocessen en gedragingen van mensen pas een richting op leiden, als je aansluit op wat ze op dat moment waarnemen, denken, voelen en doen - dus kunnen. Anders gezegd: als je een groep (een massa) doelgericht wilt beïnvloeden, dan moet je aansluiten op de neigingen, motieven en vermogens die in het hier en nu bij de diverse individuen aanwezig zijn.

Om het gewenste gedrag te kunnen vertonen hebben mensen behalve motivatie ook de benodigde capaciteiten nodig. De basis ligt dus in de psychologische ontwikkeling van individuele mensen. Als deze onvoldoende blijkt te zijn dan zullen we eerst moeten proberen bij te stellen.

Welke psychologische vermogens en vaardigheden hebben mensen nodig om tolerant te kunnen zijn? Te denken valt aan:

(·)

Informatiebeheersing

Het vermogen zorgvuldig en nauwkeurig waar te nemen en informatie te verzamelen; in plaats van uit te gaan van generalisaties, vooroordelen, projecties en 'gedachtelezen'.
(·)

Hier en nu (be)leven

Het vermogen stil te staan bij wat nu, hier is; in plaats van meteen te zoeken naar wat eerder, later, of altijd is; en elders of overal.
(·)

Vermijden van projectie

Het vermogen iemands uiterlijke verschijning waar te nemen zonder meteen conclusies te trekken over zijn niet-waarneembare innerlijk.
(·)

Vermijden van totaal-oordelen

Het vermogen iemands verschillende gedragingen waar te nemen zonder meteen conclusies te trekken over zijn totale persoon.
(·)

Vermijden van stigmatiseren

Het vermogen kennis te nemen van iemands bewuste of onbewuste keuzes en gewoonten, zonder die als vaste persoonlijkheidseigenschappen aan te nemen.
(·)

Erkennen van ieders uniekheid

Het vermogen mensen als uniek individu waar te nemen zonder meteen te generaliseren naar andere individuen, respectievelijk naar een groep van mensen met enigszins overeenkomstige kenmerken.
(·)

Logisch denken, 'zuiver' redeneren

Het vermogen bekende gegevens te combineren en daar langs logische lijnen aannemelijke gegevens (conclusies) uit af te leiden, zonder te vervallen in rationalisaties, drogredenen, pseudo-argumenten, of quasi-logische associaties omwille van het eigen voordeel.
(·)

Zelfstandig denken

Het vermogen om zelfstandig te denken, en zorgvuldig, genuanceerd en kritisch te oordelen; in plaats van blind te vertrouwen op vaste en simpele ideeën, geruchten en 'wat er zoal beweerd wordt'.
(·)

Zelfreflectie

Het vermogen de eigen ideeën, meningen en motieven te onderzoeken en te toetsen aan de waarneembare realiteit.
(·)

Zelfverantwoordelijkheid

Het vermogen om verantwoording te nemen voor de eigen gedachten, emotionele gevoelens en gedragingen; in plaats van de oorzaak of schuld steeds in de buitenwereld te zoeken, of oplossingen van anderen te laten komen.
(·)

Oriëntatie op het essentiële

Het vermogen om het belang van materiële, economische zaken en sociale en maatschappelijke status te relativeren, en prioriteit te geven aan meer essentiële zaken zoals kwaliteit van leven en van subjectieve beleving, en echtheid en eerlijkheid in sociale contacten.
(·)

Morele stellingname

Het vermogen om te denken, spreken en handelen op basis van een eigen innerlijke morele standaard; in plaats van enkel vanuit schuld en boete, beloning of straf, winst of verlies, enz.
(·)

Zelferkenning

Het vermogen persoonlijke eigenwaarde, eigenheid en identiteit vooral te ontlenen aan zelferkenning; in plaats van uiterlijke kenmerken, prestaties en prestige, de erkenning van anderen, of het horen bij een bepaalde groep.
(·)

Individu boven het collectief

Het vermogen om emotioneel zelfstandig in sociale verbanden te functioneren; zonder zich kritiekloos en willoos aan de toevallig heersende groepsnormen, conventies, en sociale controlemechanismen te onderwerpen Oriëntatie op intrinsieke eigenheid i.p.v. extrinsieke, collectieve (pseudo-)eigenheid.
(·)

'Echt' communiceren

Het vermogen met anderen te communiceren met erkenning van en respect voor de verschillen die er zijn.
(·)

Inlevingsvermogen

Het vermogen zich te kunnen inleven in de subjectieve beleving van anderen; en daarmee de denkbeeldige grenzen tussen kunstmatige, quasi-biologische categorieën van mensen ('pseudosoorten', zie Erikson, 1974) te overschrijden.

Het gaat hier dus om bepaalde mentale, emotionele en sociale vaardigheden. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze bevorderend zijn voor emancipatie.
Het is duidelijk dat geen normaal mens in staat is om al deze vermogens op elk moment volledig in de praktijk te brengen. Aan de andere kant heeft iedereen wel énige ervaring in de bijbehorende zienswijzen, gevoelens en gedragingen. Het blijft belangrijk dat mensen gestimuleerd worden die ervaring uit te breiden.
Mijns inziens verdient het in onderwijs en voorlichting prioriteit om eerst eens zoveel mogelijk mensen - kinderen, volwassenen en ouderen - te helpen dit soort vaardigheden aan te leren of te versterken. Dat lijkt me heel wat belangrijker dan alle nadruk die op technische scholing en direct economisch nut wordt gelegd.


Den Haag,juni 1993, Cees van der Velde